Oordeel 2019-60, zorgvuldig, arts, kanker, onafhankelijke arts geraadpleegd

Arts neemt op laat moment euthanasieprocedure over

Een haio verzocht in een wat complexer euthanasieverzoek om bijstand van de SLK. Acht dagen voor de uitvoering en nadat al een tweede consulent was geweest, twijfelde de haio toch en nam de reeds betrokken SLK-arts de euthanasieprocedure over. De arts zocht contact met de tweede consulent en vroeg om schriftelijke bevestiging van zijn eerdere (positieve) conclusie. De commissie is van oordeel dat de arts, nadat ze die bevestiging had ontvangen, heeft voldaan aan de consultatie-eis.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 80-90 jaar, werd zes jaar voor het overlijden de ziekte van Waldenström vastgesteld. Voorts was sprake van glaucoom en slechthorendheid. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Ter bestrijding van zijn bloedarmoede ontving patiënt geregeld bloedtransfusies, met onvoldoende effect op zijn klachten. De transfusies werden daarop gestaakt.

Het lijden van patiënt bestond uit zeer ernstige vermoeidheid en lusteloosheid. Patiënt was duizelig, waardoor hij geregeld ten val kwam, met (hoofd)letsel als gevolg. Door zijn valneiging en gebrek aan energie werd patiënt verminderd mobiel en raakte hij aan huis gekluisterd. Dat leidde er, in combinatie met zijn slechthorendheid, weer toe dat patiënt in een sociaal isolement terecht kwam. Patiënt was niet meer in staat zijn kind te bezoeken, die in een verpleeghuis verbleef en waarvoor hij zorgtaken op zich nam.

Hij leed onder zijn vermoeidheid en gebrek aan zelfstandigheid. Patiënt was altijd een zelfstandige man geweest en gewend de regie over zijn leven en het gezin te nemen. Kort voor het overlijden was hij nog slechts in staat om zich van zijn stoel naar het bed te verplaatsen en vice versa. Hij leed onder de zinloosheid van zijn bestaan. Opname in een verpleeghuis wees patiënt van de hand, hij had in zijn directe omgeving waargenomen dat hij de zorg daar als ondermaats ervoer. Voorts wenste hij niet afhankelijk te worden.

Ongeveer een maand voor het overlijden werd patiënt door een huisarts in opleiding (haio), verbonden aan de praktijk van zijn huisarts, naar een klinisch geriater verwezen. De haio wilde laten bepalen of patiënt niet depressief was en bezien of er nog behandelmogelijkheden waren. Dat was op advies van de eerste, door de haio geraadpleegde, consulent. In zijn verslag sloot de klinisch geriater een depressie uit, ook zag hij geen mogelijkheden om het lijden van patiënt substantieel te verminderen.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had met zijn huisarts en diens haio over euthanasie gesproken. De haio was aanvankelijk bereid om de euthanasie uit te voeren. Ongeveer veertien dagen voor het overlijden heeft de haio, vanwege zijn onervarenheid met euthanasie, de SLK verzocht hem bijstand te verlenen, waarop de arts aan dat verzoek gehoor gaf.

Door daarna ontstane twijfel bij de haio over het verzoek van patiënt, heeft de arts acht dagen voor het overlijden het verzoek van patiënt van de haio overgenomen. Zij was door de bijstand die zij aan de haio verleende, reeds met het verzoek bekend. De arts heeft patiënt daarop nog tweemaal bezocht.

Direct bij het eerste bezoek, acht dagen voor het overlijden, heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Bij het tweede bezoek heeft hij dat herhaald. Mede aan de hand van de eerdere verzoeken aan de huisarts en aan de haio heeft de arts geconcludeerd dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De haio raadpleegde als consulent een eerste onafhankelijke SCEN-arts, die patiënt ongeveer een maand voor het overlijden bezocht. Na zijn bezoek aan patiënt twijfelde de eerste consulent of het verzoek van patiënt niet mede ingegeven werd door een depressie en of er geen behandelmogelijkheden meer waren voor patiënt en adviseerde hij bezoek aan voornoemde klinisch geriater. Hij was van oordeel dat niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Na het bezoek aan de klinisch geriater raadpleegde de haio een tweede onafhankelijke SCEN-arts, die patiënt drie weken voor het overlijden bezocht. De tweede consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Hij oordeelde, nadat hij patiënt bezocht had en kennis nam van het verslag van de klinisch geriater, dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Op verzoek van de arts bevestigde hij zes dagen voor het overlijden nog steeds achter zijn eerdere conclusie te staan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

De commissie overweegt daartoe dat de haio, op aanraden van de eerste consulent, een klinisch geriater raadpleegde. Die klinisch geriater concludeerde dat patiënt zijn verzoek niet werd ingegeven door een depressie en dat er geen behandelmogelijkheden meer waren, die het lijden van patiënt substantieel zouden verlichten. De arts heeft afdoende gemotiveerd dat haar overtuiging, dat sprake was van ondraaglijk lijden van deze patiënt, werd gedragen door de aard van diens aandoeningen en de daarmee gepaard gaande klachten, in het licht van het karakter van patiënt. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was.

De haio had reeds twee andere, onafhankelijke artsen geraadpleegd, die patiënt hebben gezien en schriftelijk hun oordeel hadden gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de tweede consulent gevraagd of deze nog steeds achter zijn eerdere conclusies stond, hetgeen die consulent schriftelijk bevestigde. Die tweede consulent had patiënt nog kort daarvoor bezocht. In die omstandigheden is de commissie van oordeel dat ook de arts heeft voldaan aan de verplichting een onafhankelijke arts te raadplegen, die zich schriftelijk heeft uitgelaten over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.