Oordeel 2019-43, zorgvuldig, arts, kanker, zorgvuldigheidseisen algemeen

Rectumcarcinoom met metastasen

Bij patiënt werd een half jaar voor het overlijden  een rectumcarcinoom vastgesteld. Er was sprake van mesorectale invasie, suspecte mesorectale lymfeklieren en multipele levermetastasen.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd een half jaar voor het overlijden  een rectumcarcinoom vastgesteld. Er was sprake van mesorectale invasie, suspecte mesorectale lymfeklieren en multipele levermetastasen. Tevens werd een groot aneurysma van de abdominale aorta vastgesteld. Vanwege de slechte conditie van patiënt, de lokale uitbreiding van de tumor en de uitgebreide metastasering was alleen palliatieve therapie mogelijk die werd gegeven middels radiotherapie. Patiënt had vijf behandelingen ondergaan. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit toenemende lichamelijke achteruitgang, toenemende benauwdheid, vermagering en ernstige vermoeidheid. Patiënt was tot steeds minder in staat, kon nauwelijks nog eten, nog maar enkele meters lopen in huis en kwam al maanden het huis niet meer uit. Hij sliep slecht omdat hij slechts kortdurend op bed kon liggen en frequent moest plassen. Patiënt had voorts veel last van zijn benen door blaren en oedemen. Hij was uitgeput. Patiënt leed onder de toenemende afhankelijkheid en het verlies van zijn zelfstandigheid. Hij wilde niet volledig bedlegerig worden en beslist niet naar een hospice.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts voerde geen euthanasie uit vanwege principiële overwegingen. Hierop wendde patiënt zich tot het Expertisecentrum Euthanasie.

De arts heeft driemaal met patiënt gesproken. Ongeveer drie weken voor het overlijden, tijdens het eerste gesprek met de arts, heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek tijdens ieder volgend gesprek en vlak voor de uitvoering van de levensbeëindiging herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt elf dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.