De arts heeft grote behoedzaamheid betracht bij een euthanasieverzoek van een patiënte met voortgeschreden dementie. De patiënte was niet meer wilsbekwaam ten tijde van de uitvoering van de euthanasie. De arts heeft zich gebaseerd op de schriftelijke wilsverklaring conform art. 2 lid 2 Wtl.

Introductie van het praktijkvoorbeeld

Bij de patiënte, een vrouw van tussen de 80-90 jaar, werd vier jaar voor het overlijden vasculaire dementie vastgesteld. Daarbij had de patiënte de ziekte van Ménière, was er sprake van fronto-temporale schade als gevolg van een schedelbreuk en had zij chronische rugklachten. De patiënte bevond zich in een vergevorderd stadium van de dementie waardoor ze niet meer wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasiewens. Ze woonde sinds twee jaar op een kleinschalige psychogeriatrische afdeling in een verpleeghuis, waar zij middels een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen.

Het lijden van de patiënte bestond uit een totaal verlies van controle over haar leven. Ze was een schim van de persoon die ze ooit was en bevond zich in een situatie die zij altijd vreesde. De patiënte was altijd een sterke vrouw geweest met een duidelijke en heldere eigen mening. Door de dementie was een gesprek voeren met de patiënte al geruime tijd niet meer mogelijk. Pogingen om een gesprek met de patiënte te voeren resulteerden in een onsamenhangende woordenstroom vanuit de patiënte. Ze kon niet meer aangeven wat ze wilde en dwaalde voortdurend over de gangen van het verpleeghuis. Gedurende de opname in het verpleeghuis had de patiënte een afwerende en gefrustreerde boze houding. Door de dementie had ze heel veel last van hallucinaties en wanen waardoor ze erg gestrest en angstig was. Stemmen in haar hoofd gaven haar opdrachten die vaker tot gevaarlijke situaties hadden geleid. Medicatie accepteerde de patiënte niet en niemand werd door haar toegelaten om haar te helpen. Onder dwang werd er een antipsychoticum ingezet om het comfort te verhogen, passend binnen het behandelverbod. Ze had een geïsoleerd leven en uit alles bleek dat de patiënte zich heel onprettig en ongelukkig voelde. Met regelmaat zei ze “laat maar, laat mij maar gaan, dit wil ik zo niet”. Daarbovenop was de patiënte volledig incontinent en ontkleedde zich in de huiskamer of in de woning van andere bewoners waarbij zij haar behoefte achterliet. Ze was compleet zorgafhankelijk, wat de patiënte zichtbaar frustreerde.

Ruim dertien jaar voordat de patiënte de diagnose dementie kreeg had zij al een schriftelijke wilsverklaring opgesteld. De euthanasieverklaringen heeft ze jaarlijks bij haar huisarts laten updaten. De huisarts en haar naasten bevestigden dat de patiënte altijd een duidelijke en consistente mening had met betrekking tot haar levenseinde. De arts, specialist ouderengeneeskunde werkzaam in de instelling waar patiënte was opgenomen, heeft zelf vier jaar voordat de patiënte overleed tijdens een huisbezoek gesproken met haar over de euthanasiewens. Gedurende dit gesprek was de patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek om euthanasie.

Twee maanden voor het overlijden verzochten de kinderen van de patiënte de arts het euthanasieverzoek van hun moeder in te willigen. De naasten en de arts vonden het lijden van de patiënte zeer invoelbaar. De situatie van de patiënte werd steeds schrijnender en het was voor de arts en de naasten duidelijk dat de patiënte nooit in deze situatie terecht had willen komen. De arts besloot om over te gaan tot uitvoering van levensbeëindiging op basis van de schriftelijke wilsverklaring van de patiënte.

De arts raadpleegde als onafhankelijk deskundige een specialist ouderengeneeskunde. De
onafhankelijk deskundige bezocht de patiënte een maand voor het overlijden. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht de patiënte drie dagen voor het overlijden. In verband met de onrust die de patiënte altijd ervaarde heeft de arts in samenspraak met het zorgpersoneel en de naasten de avond voorafgaand aan de levensbeëindiging premedicatie toegediend.

De arts heeft vervolgens de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Overwegingen van de commissie

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt: