Patiënte leed uitzichtloos en ondraaglijk als gevolg van meerdere psychische aandoeningen. De arts, een psychiater, de geraadpleegde onafhankelijk psychiater en de consulent, tevens psychiater, waren allen van mening dat de patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek. Patiënte heeft haar verzoek eenmaal ingetrokken en vervolgens weer opgestart, waarop de arts goed heeft gereflecteerd in zijn verder uitgebreide en volledige dossier.

Introductie van het praktijkvoorbeeld

Bij patiënte, een vrouw tussen de 30-40 jaar, was sprake van anorexia nervosa en vroegkinderlijke traumatisering. Dit leidde tot hechtingsproblematiek en complexe PTSS met dissociatieve elementen en persoonlijkheidsproblematiek. Twintig jaar voor haar overlijden ontwikkelde patiënte anorexia nervosa. Ongeveer achttien jaar voor het overlijden ontstond de persoonlijkheidsproblematiek die onder andere het gevolg was van het complexe trauma en de langdurige klinische opnames van patiënte.

Patiënte ondervond in haar hele vroege jeugd ernstige verwaarlozing en psychische, fysieke en seksuele mishandeling. Dit leidde tot hechtingsproblematiek, paniekaanvallen, flashbacks, herbelevingen en nachtmerries, negatief zelfbeeld, automutilatie en zelfmoordpogingen. Patiënte bracht haar jeugd door in verschillende instellingen en bij pleeggezinnen. Toen zij in haar vroege tienerjaren anorexia nervosa ontwikkelde werd zij hiervoor behandeld in meerdere (klinische) behandeltrajecten. Hoewel dit tijdelijk wel leidde tot meer stabiliteit en gewichtstoename was er nooit sprake van een definitieve stabilisatie en volledige remissie van de psychiatrische klachten. Verbetering van de eetstoornis leidde tot toename van de PTSS klachten, waardoor het niet lukte om tot meer stabiliteit te komen. Psychotherapeutische pogingen om de trauma’s te verwerken leidden tot toename van de klachten en ontregeling. Wanneer het een werd behandeld, nam het ander toe in ernst, zo liepen alle behandelingen spaak.

Patiënte was haar hele leven belast met haar traumatische verleden en zij vond van haarzelf dat ze er niet mocht zijn, ze niets verdiende en ze constant gestraft moest worden en moest lijden. Wanneer zij iets lekkers at, moest zij ook iets vies of bedorvens eten, ging ze warm douchen dan moest ze daarna ijskoud douchen, wanneer ze aansterkte moest ze zichzelf branden of overgeven. Deze straffende component in het leven van patiënte zag zij als een zwaarwegende factor die ook haar behandelingen saboteerde. Wanneer ze vocht tegen ‘het donker in haar leven’ leidde dat tot paniek, instabiliteit, dissociatie en automutilatie. Bij momenten van spanning dissocieerde zij, begon zij zichzelf te slaan, uitte zij zich emotioneel en veranderde zij in een bang klein kind. Haar blik was leeg en verdrietig en ze huilde veel.

Eten bleef voor patiënte beladen. Inname van voedsel kon patiënte zichzelf niet toestaan, het leidde tot veel spanning en angst en lukte daarom nauwelijks meer waardoor ze fysiek ernstig aftakelde. Het traumatische verleden drong zich steeds meer aan haar op.

Daarnaast werd patiënte gekweld door een intens gevoel van leegte en een gemis aan liefde. In haar leven had patiënte wel iets van liefde mogen ervaren in haar kinderen. Daarvan kon zij wel genieten maar dat kon haar niet helen. Patiënte ervaarde het leven als een bodemloze put, haar fundament was te zwak om verder op te kunnen bouwen en om positieve ervaringen te kunnen opslaan.

De vele behandelingen sorteerden niet het gewenste effect en de traumabehandelingen haalden steeds meer ellende naar boven. Zoveel dat de klachten alleen maar verergerden zonder enig perspectief op verbetering. Dit leidde tot een uitputtende strijd bij patiënte en het besef dat dit niet op zou houden en dat er geen verbetering voor haar meer mogelijk was. Ze zou gevangen blijven in haar leven, lijf en hoofd.

Zeven maanden voor het overlijden werd de arts de behandelaar van patiënte. In het eerste gesprek verzocht patiënte de arts direct om de daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. In de daarop volgende gesprekken besprak hij met patiënte haar omstandigheden en stond stil bij het beloop van haar aandoeningen, de prognoses en behandelingen daarvan.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater voor een beoordeling van de diagnose, de wilsbekwaamheid ter zake en de aanwezigheid van behandelmogelijkheden. Hij onderzocht patiënte ruim drie maanden voor het overlijden.

Een dag voor de eerste geplande uitvoeringsdatum, ongeveer drie maanden voor het overlijden, uitte patiënte haar twijfels over het voorzetten van het euthanasietraject waarna zij kort daarna haar euthanasieverzoek introk. Een maand voor het overlijden deed zij opnieuw een verzoek aan de arts om tot uitvoering van levensbeëindiging over te gaan. De arts voerde daarop overleg met het behandelteam en een ervaren collega psychiater of er een tweede onafhankelijk psychiater zou moeten worden ingeschakeld. De arts kwam tot de conclusie dat de omstandigheden niet waren gewijzigd en een second opinion geen meerwaarde had.

Vervolgens raadpleegde de arts als consulent een onafhankelijk SCEN-psychiater. Deze bezocht patiënte veertien dagen voor het overlijden.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
 

Overwegingen van de commissie

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volg:

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.