Oordeel 2023-095, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënte leed uitzichtloos en ondraaglijk als gevolg van COPD. Zij verbleef in een verpleeghuis, waar een specialist ouderengeneeskunde de euthanasie heeft uitgevoerd.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij patiënte, een vrouw tussen de 60 en 70 jaar, werd enige jaren voor haar overlijden COPD vastgesteld. Uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV met emfyseem, ernstige diffusiestoornissen en pulmonale hypertensie. Genezing was niet meer mogelijk. Patiënte verbleef in een verpleeghuis. Zij was afhankelijk van de toediening van extra zuurstof. Het lijden van patiënte bestond uit aanhoudende ernstige benauwdheid. ’s Avonds kampte patiënte met hevige hoestbuien, waarbij haar sputum slechts zeer moeizaam kon ophoesten. Patiënte was voorts ernstig vermoeidheid, bedlegerig en ADL-afhankelijk. Zij droeg incontinentiemateriaal en had al decubitus (doorligwonden) ontwikkeld. Patiënte was tot vrijwel niets meer in staat en ervoer geen kwaliteit van leven meer.

Patiënte had circa vier weken voor het overlijden met de arts, een specialist ouderengeneeskunde, over euthanasie gesproken. Zij had de arts tijdens dit eerste gesprek direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte had haar euthanasieverzoek meerdere malen herhaald.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat patiënte voldoende was voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte elf dagen voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.