Oordeel 2022-078, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënt leed ondraaglijk door perifeer arterieel vaatlijden en hartfalen.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, was sinds geruime tijd voor het overlijden sprake van perifeer arterieel vaatlijden (een vernauwing of afsluiting in de slagader naar het been veroorzaakt door slagaderverkalking). Hierdoor nam de pijn in de linkervoet van de vrouw geleidelijk aan steeds verder toe. Circa een maand voor het overlijden werd bij een ziekenhuisopname geconstateerd dat de vaten in het linkerbeen zodanig slecht waren dat alleen een bovenbeenamputatie nog mogelijk was. Gezien de hieraan verbonden risico’s en slechte conditie van de vrouw werd hier gemotiveerd van af gezien. Tevens werd tijdens de ziekenhuisopname vastgesteld dat sprake was van hartfalen.

De vrouw had veel pijn aan haar linkervoet. Deze pijn nam gaandeweg steeds meer toe en was niet volledig te bestrijden met pijnmedicatie. Daarnaast was de vrouw kortademig en vermoeid. Zij verloor gewicht en haar conditie ging steeds verder achteruit. Uiteindelijk was de vrouw bedlegerig geworden en zelfstandig tot weinig meer in staat. Ook kreeg zij door het liggen in bed steeds meer pijn aan haar stuit. Zij leed onder het verlies van zelfredzaamheid, de afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief. Haar situatie had haar uitgeput en zij wilde verdere achteruitgang niet meer afwachten. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had met de huisarts en de arts (AIOS) over euthanasie gesproken. Tien dagen voor het overlijden verzocht zij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De vrouw persisteerde in dat verzoek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. De arts concludeerde dat de bovenbeenamputatie geen redelijke behandeloptie was voor de vrouw, gezien haar fragiele gezondheid, haar leeftijd en de risico’s die verbonden waren aan de ingreep. Daarbij zou het herstel moeizaam, langdurig en onzeker zijn. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw drie dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.