Oordeel 2022-048, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Patiënte leed ondraaglijk als gevolg cognitieve achteruitgang bij dementie. De arts en de consulent achtten de patiënte wilsbekwaam.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar, werd vier jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Sinds ongeveer vier maanden voor het overlijden verbleef de vrouw in een verpleeghuis omdat de thuissituatie onhoudbaar was geworden.

Het lijden van de vrouw bestond uit progressieve cognitieve achteruitgang, zoals apraxie en verlies van het kortetermijngeheugen. Hierdoor was de vrouw steeds minder in staat alledaagse handelingen te verrichten. De vrouw gaf aan dat zij niet meer de persoon was die zij ooit was geweest. Dit frustreerde haar en maakte haar zeer verdrietig; het zorgde letterlijk voor pijn in haar hoofd. Zij verloor steeds verder de regie over zichzelf en haar leven. Het toenemend geheugenverlies maakte de vrouw angstig en zij vreesde dan ook verdere cognitieve achteruitgang. Dit wilde zij voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met zowel de huisarts als de behandelend specialist ouderengeneeskunde over euthanasie gesproken. De huisarts vond het verzoek te complex en wilde daarom niet overgaan tot euthanasie. De behandelend specialist ouderengeneeskunde in het verpleeghuis wilde het verzoek om persoonlijke redenen niet op zich nemen. Wel verzocht hij een GZ psycholoog om de stemming van de vrouw te onderzoeken. Zij concludeerde dat mogelijk sprake was van een depressie en er werd gestart met een medicamenteuze behandeling.

Ondertussen had de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie gewend. De arts heeft drie keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, ongeveer een maand voor het overlijden, verzocht de vrouw direct om uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij stelde met behulp van de criteria van Appelbaum en Grisso vast dat de vrouw wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Daarbij constateerde de arts dat de behandeling met antidepressiva niets veranderde aan het euthanasieverzoek van de vrouw. Bovendien werd in de evaluatie door de GZ-psycholoog uiteindelijk geconstateerd dat er geen sprake was van een depressie. De arts vond de vrouw ook niet depressief.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw drie weken voor het overlijden en concludeerde eveneens op basis van de criteria van Appelbaum en Grisso dat de vrouw wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Daarbij stelde de consulent vast dat de vrouw niet depressief was. De consulent concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.