Oordeel 2022-073, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Door het toedienen van medicatie in verband met de pijn, verkeerde patiënte ten tijde van de uitvoering in een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn.

In deze melding was sprake van een patiënte tussen de 70 en 80 jaar, met de ziekte van Parkinson. Als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met pijn, verkeerde patiënte ten tijde van de uitvoering in een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn. Voordat patiënte in deze toestand van verlaagd bewustzijn raakte, had patiënte de arts om euthanasie verzocht, had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en een consulent, die de arts in zijn overtuiging steunde dat was voldaan aan de zorgvuldigheideisen en was de arts voornemens het verzoek van patiënte in te willigen.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van tussen de 70-80 jaar, werd 13 jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson gediagnosticeerd. Haar ziekte ging gepaard met beangstigende hallucinaties. Voorts had zij pijnklachten aan een van haar benen. Uiteindelijk raakte zij volledig bedlegerig.

Uit het verslag van de arts en de antwoorden op de aanvullende vragen bleek voorts het volgende. De dag voor het overlijden is patiënte gesedeerd vanwege aanhoudende, niet te bestrijden pijn in haar been.

Zowel de eerste als de tweede consulent hadden patiënte toen al bezocht, respectievelijk 3,5 week en één week voor het overlijden. De eerste consulent had in zijn verslag geconcludeerd dat het lijden door patiënte nog niet als ondraaglijk werd ervaren en dat aan de overige zorgvuldigheidseisen was voldaan. Naar het oordeel van de tweede consulent was aan de zorgvuldigheidseisen voldaan. Het lijden van patiënte was naar zijn mening in de drie weken die verstreken tussen het bezoek van de eerste consulent en zijn eigen bezoek, inmiddels overtuigend ondraaglijk geworden.

Na de sedatie is patiënte niet meer bij bewustzijn gekomen.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus was sprake van een patiënte die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. In een dergelijk geval zijn met name de volgende zorgvuldigheidseisen van belang:

  • de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, Wtl),
  • de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, Wtl)

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Het is voor de commissie vast komen te staan dat patiënte als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met pijn, ten tijde van de uitvoering in een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. Voordat patiënte in deze toestand van verlaagd bewustzijn raakte,

  • had patiënte de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht;
  • was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënte;
  • had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en beide consulenten, die oordeelden dat aan de zorgvuldigheidseis dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek was voldaan en had de tweede consulent bevestigd dat patiënte ondraaglijk leed;
  • en was de arts voornemens het verzoek van patiënte in te willigen.

De commissie constateert dat een staat van verlaagd bewustzijn geen invloed heeft op de uitzichtloosheid van het lijden. Die uitzichtloosheid was gezien de onomkeerbare en vergevorderde staat van haar ernstige ziekte gegeven. De uitzichtloosheid van het lijden behoeft daarom geen nadere motivering.

De commissie is van oordeel dat een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn niet behoeft te worden opgeheven om de patiënt zijn verzoek om euthanasie nogmaals te laten bevestigen tegenover de arts en om de patiënt de ondraaglijkheid van zijn lijden nogmaals te laten ervaren en te laten bevestigen tegenover de arts. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, blz. 49-50).

Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de overtuiging van de arts dat (nog steeds) sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, in deze omstandigheden binnen de aan de arts door de wet gelaten beoordelingsruimte blijft.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij patiënte.

Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts de patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.