Oordeel 2021-86, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

De patiënte leed ondraaglijk op grond van cognitieve achteruitgang bij dementie. De arts, de consulent en de zekerheidshalve geraadpleegde psychiater achtten de vrouw wilsbekwaam.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar, werd ongeveer vijf jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer, de logopene variant vastgesteld.

De ziekte bleek langzaam progressief, maar in de laatste maanden voor het overlijden nam de afasie toe. Zij liep in de communicatie met anderen steeds meer vast, omdat zij toenemend  moeite kreeg om de woorden uit te spreken. Het kostte de vrouw erg veel energie om een klein beetje begrijpelijke communicatie naar buiten te brengen. Daarbij kwamen alle prikkels steeds heftiger bij haar binnen. Deze situatie had haar volledig uitgeput. Communicatie was zowel in haar werkzame als in haar privé leven erg belangrijk geweest en het feit dat zij dit nu niet meer kon, vergde emotioneel erg veel van haar. Zij wist bovendien dat verdere cognitieve achteruitgang in het verschiet lag en wilde dat graag voor zijn. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Vijf weken voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij stelde vast dat de vrouw ondanks de afasie in makkelijke bewoordingen en met haar mimiek haar verzoek kon overbrengen. De arts had geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de vrouw ten aanzien van haar verzoek.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw twee weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. De consulent concludeerde dat de vrouw ondanks de beperkte communicatie met korte steekwoorden en door het stellen van gesloten vragen duidelijk kon maken dat zij ziektebesef en –inzicht had en zich bewust was van de strekking van haar verzoek.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, pagina 47).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.