Oordeel 2021-59, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Bij patiënte werd ruim anderhalve maand voor het overlijden longkanker geconstateerd met uitzaaiingen. Patiënte takelde in korte tijd lichamelijk erg af.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd ruim anderhalve maand voor het overlijden een niet-kleincellig longcarcinoom met uitzaaiingen naar de spieren, de botten en de lumbale wervelkolom vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

In een tijdsbestek van enkele weken was de vrouw lichamelijk ernstig afgetakeld. Zij was volledig bedlegerig geworden en transfers waren zeer pijnlijk. Dit snelle verlies van zelfstandigheid en de afhankelijkheid van anderen was voor haar een gruwel. Daarnaast had de vrouw veel pijn die ook met medicatie niet volledig onder controle was. Zij vreesde verdere achteruitgang en een toename van de pijnklachten. De vrouw leed onder het gebrek aan perspectief en ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Zestien dagen voor het overlijden werd de vrouw opgenomen in een hospice. Twee weken voor het overlijden sprak de vrouw voor de eerste keer met de arts – huisarts in opleiding verbonden aan het hospice – over euthanasie. Direct tijdens dit gesprek verzocht zij om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Zij persisteerde in de daaropvolgende gesprekken in dit verzoek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw vijf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.