Oordeel 2021-103, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

De patiënte leed aan een gemetastaseerd oesophaguscarcinoom en was daarnaast bekend met een angst- en paniekstoornis. Gelet hierop hebben de arts en de consulent  extra aandacht besteed aan de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd anderhalf jaar voor het overlijden een oesophaguscarcinoom (slokdarmkanker) met uitzaaiingen in de lymfeklieren vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk en de behandeling was palliatief van aard. Deze behandelingen gingen gepaard met veel complicaties, zoals misselijkheid, braken, kortademigheid en orthostatische hypotensie (daling van de bloeddruk bij het veranderen van lichaamshouding). De voorgeschiedenis maakte voorts melding van een angststoornis en paniekstoornis.

Sinds twee maanden voor het overlijden verslechterde de situatie van de vrouw snel. Sinds ongeveer zeven weken voor het overlijden verbleef zij dan ook in een hospice. De vrouw was extreem vermoeid en werd volledig bedlegerig. Zelfs een gesprek met een ander putte haar volledig uit. De vrouw, die altijd zelfstandig en onafhankelijk was geweest, vond het verlies van de regie over haar leven verschrikkelijk. Zij leed onder de fysieke achteruitgang, de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had vaker met de arts over euthanasie gesproken. Tweeënhalve week voor het overlijden verzocht zij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De arts stelde vast dat de angst- en paniekstoornis bij de vrouw aanvankelijk nog voor een toename van de klachten zorgde. Zo wilde de vrouw geregeld opgenomen worden in het ziekenhuis bij geringe klachten. Echter, sinds de vrouw in het hospice verbleef, kreeg zij meer rust en verdween de angststoornis steeds meer naar de achtergrond. De arts stelde uiteindelijk vast dat het verzoek van de vrouw werd ingegeven door de fysieke achteruitgang als gevolg van het oesophaguscarcinoom. De arts voelde zich hierin gesteund door de behandelend psychiater van de vrouw. Volgens de arts was er dan ook sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw twee weken voor het overlijden bezocht. Hij stelde vast dat de onderliggende angst- en paniekstoornis niet van invloed was op het verzoek van de vrouw. Zij voelde zich veilig in het hospice en had sindsdien geen last meer van irreële angsten. De consulent achtte de vrouw wilsbekwaam terzake en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.