Oordeel 2020-81, zorgvuldig, NVO-melding, hart- en vaataandoening, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Niet aangeboren hersenletsel na meerdere CVA’s, extra aandacht voor het vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke deskundige geraadpleegd.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een vrouw, tussen de vijftig en zestig jaar oud, maakte elf jaar voor het overlijden meerdere CVA’s (herseninfarcten) in de rechterhersenhelft door. Ten gevolge daarvan werd niet aangeboren hersenletsel (NAH) vastgesteld met cognitieve stoornissen, emotionele labiliteit en psychische veranderingen. De vrouw was voorafgaande aan de CVA’s een zelfstandige, sociale en trotse vrouw geweest, maar door de NAH werd zij een ander mens. Zij kon absoluut geen drukte meer om zich heen hebben, verloor de controle over het huishouden, het gezin, haar relaties en werd een hulpeloos mens, volledig afhankelijk van anderen. De vrouw had in de loop der jaren een langdurig behandeltraject doorlopen om zichzelf terug te krijgen, maar zonder het gewenste resultaat.

Deze situatie maakte haar wanhopig en moedeloos. Zij leed onder het verlies van autonomie, het steeds kleiner worden van haar leefwereld en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Zij vond de casus te complex om aan het verzoek te kunnen voldoen. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft vijf keer met de vrouw over haar euthanasieverzoek gesproken. Het eerste bezoek vond negen maanden voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit eerste gesprek heeft de vrouw om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Zij persisteerde in haar verzoek.

De arts stelde vast dat sprake was van een somatische aandoening op het grensvlak met psychiatrie. Uit de medische gegevens van de vrouw leidde de arts af dat de behandelend psychiater, gespecialiseerd in NAH had geconcludeerd dat er geen reële behandelmogelijkheden meer waren voor de vrouw. De vrouw werd overgedragen aan een psycholoog met expertise op het gebied van NAH, met wie de vrouw steunende gesprekken voerde. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij constateerde dat er weliswaar sprake was van cognitieve stoornissen en psychische en persoonlijkheidsveranderingen, maar er was geen sprake van een depressie in engere zin of een behandelbare psychiatrische aandoening. Hij concludeerde dat deze stoornissen en veranderingen geen invloed hadden op de wilsbekwaamheid van de vrouw betreffende het verzoek. De arts voelde zich hierin gesteund door de behandelend psycholoog, die desgevraagd verklaarde dat de vrouw zich bewust was van de strekking en consequenties van haar verzoek en wilsbekwaam terzake was.  

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw ruim zeven weken voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Gelet op de verstreken termijn tussen het bezoek van de consulent en de geplande uitvoeringsdatum heeft de consulent een week voor het overlijden nog telefonisch contact gehad met de vrouw. De consulent concludeerde vervolgens in een addendum op het eerdere verslag dat nog altijd aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.