Oordeel 2020-105, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek

De consulent bezocht patiënt een dag voor het overlijden en constateerde dat de man ondanks de woordvindstoornissen wegens een hersentumor wilsbekwaam was.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd vijf jaar voor het overlijden een ruimte innemend proces in de rechternier geconstateerd. Een maand voor het overlijden kwam de man ineens niet meer uit zijn woorden en werd een grote hersentumor vastgesteld. Tevens bleek sprake van een toename van het proces in de rechternier. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van de man bestond uit woordvindstoornissen, valneigingen en slaapproblemen. De man was bang geworden om te vallen waardoor hij niet meer ging fietsen of wandelen, hetgeen hij altijd met veel plezier had gedaan. Evenmin kon hij nog een krant lezen of tv kijken. Hij bracht zijn dagen daardoor zittend in huis door zonder enige vorm van afleiding. De man die in zijn leven gewend was geweest de regie te nemen leed onder het verlies van zelfstandigheid, de zinloosheid van zijn situatie en het gebrek aan perspectief. Hij wilde het verdere verloop van het ziekteproces niet afwachten. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had eerder met de ars over euthanasie gesproken. Drie weken voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts stelde vast dat de man zijn verzoek, ondanks de motorische afasie, helder kon onderbouwen. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man een dag voor het overlijden en constateerde dat de man ondanks de woordvindstoornissen wilsbekwaam terzake was. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.