Oordeel 2020-29, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Verlaagd bewustzijn wegens sedatie vòòr uitvoering euthanasie

Na het bezoek van de consulent werd patiënte wegens een ernstig verstikkingsgevoel door de arts gesedeerd. Daardoor verkeerde patiënte ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging in een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn. Patiënte werd niet meer uit het verlaagd bewustzijn gewekt. Arts is terecht niet overgegaan tot het opheffen van de reversibele toestand van verlaagd bewustzijn. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, werd bijna zes jaar voor het overlijden progressieve spinale musculaire atrofie (PSMA) vastgesteld. Genezing was niet mogelijk.

Het lijden van patiënte bestond uit ernstig progressief krachtsverlies, uitval van functies en ernstige benauwdheid waarvoor zij continu hulpbeademing nodig had. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts had meerdere keren met patiënte over euthanasie gesproken. Hoewel er nog geen actueel euthanasieverzoek was, raadpleegde de arts – ter geruststelling van patiënte - in een vroeg stadium een onafhankelijke SCEN-arts. Hij bezocht patiënte ruim tweeënhalf jaar voor het overlijden.

Sinds twee weken voor het overlijden was sprake van toenemende benauwdheid. Gelet op de verstreken termijn raadpleegde de arts een andere onafhankelijke SCEN-arts, die patiënte een week voor het overlijden bezocht.

Twee dagen voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Uiteindelijk was sprake van een ernstig verstikkingsgevoel, waarna patiënte een dag voor het overlijden op eigen verzoek werd gesedeerd door de arts.
Patiënte kwam niet meer bij bewustzijn voor de levensbeëindiging.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus was sprake van een patiënte die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. In deze casus heeft de commissie dan ook expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseisen inzake

  • de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL) en de uitzichtloosheid,
  • ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Overwegingen
De commissie overweegt dat patiënte als gevolg van het starten van de sedatie in verband met ernstige benauwdheid, ten tijde van de uitvoering in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De commissie stelt vast dat voordat patiënte in een toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, zij de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie had verzocht en de arts voornemens was het verzoek van patiënte in te willigen.

Daarnaast had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en de tweede consulent, die oordeelde dat patiënte op het randje van ondraaglijk lijden zat. Daarbij achtte hij het aannemelijk dat haar toestand in de komende weken verder achteruit zou gaan en zodra de benauwdheid of het verstikkingsgevoel toe zou nemen, zou volgens de tweede consulent aan de zorgvuldigheidseisen worden voldaan.

Onder voornoemde omstandigheden oordeelt de commissie dat ondanks het feit dat patiënte ten tijde van de uitvoering in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De commissie constateert voorts dat een staat van verlaagd bewustzijn geen invloed heeft op de uitzichtloosheid van het lijden. De uitzichtloosheid van het lijden behoeft daarom geen nadere motivering.

Het lijden van patiënte bestond uit ernstig progressief krachtsverlies, uitval van functies en ernstige benauwdheid waarvoor zij continu hulpbeademing nodig had. Hierdoor werd haar leefwereld in de loop der tijd steeds kleiner en in de laatste weken voor het overlijden was patiënte volledig bedlegerig geworden. Patiënte voelde zich gevangen in haar eigen lichaam.

Zij leed onder het verlies van autonomie, de voortschrijdende fysieke achteruitgang, de uitzichtloosheid van haar situatie en de reële angst om te stikken. Twee weken voor het overlijden had zij reeds een dreigende verstikkingsepisode doorgemaakt en dat wilde zij niet nogmaals meemaken. Een dag voor het overlijden was wederom sprake van een ernstig verstikkingsgevoel waarna zij op eigen verzoek werd gesedeerd.

Uit de stukken is de commissie de ondraaglijkheid van het lijden van patiënte voldoende duidelijk geworden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de arts en tweede consulent ervan overtuigd waren dat het lijden voor deze patiënte ondraaglijk was. Immers, er was sprake van een ernstig verstikkingsgevoel waarmee volgens de consulent ook sprake was van ondraaglijk lijden.

De commissie is van oordeel dat een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn niet behoeft te worden opgeheven om de patiënt zijn verzoek om euthanasie nogmaals te laten bevestigen tegenover de arts en om de patiënt de ondraaglijkheid van haar lijden nogmaals te laten ervaren en te laten bevestigen tegenover de arts. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 48).

De commissie is gezien het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.