Oordeel 2019-82, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, zorgvuldigheidseisen algemeen

Bijzonder ziektebeeld

Patiënte leed aan de neurologische ziekte Stiff-Person Syndrome (SPS).
 

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, leed aan de neurologische ziekte Stiff-Person Syndrome (SPS). De verdere voorgeschiedenis vermeldde een aantal maligniteiten waarvoor patiënte behandeling had ondergaan. Met behulp van diverse medicamenteuze behandelingen is tevergeefs getracht haar klachten ten gevolge van SPS te doen verminderen.

Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit de invaliderende gevolgen van haar aandoening. Zij was nauwelijks meer in staat om haar ledematen te bewegen en was volledig afhankelijk geworden van de hulp van anderen. Haar overige klachten, waaronder duizeligheid, misselijkheid, een spraakprobleem en het onvermogen om nog prikkels te verdragen, beperkten haar verder in haar mogelijkheden een betekenisvol bestaan te leiden. Uiteindelijk was een opname in een zorginstelling noodzakelijk. Patiënte leed onder haar steeds kleiner wordende wereld, het verlies van autonomie en de uitzichtloosheid van de situatie.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer drie weken voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Op basis van de gesprekken was de arts ervan overtuigd dat patiënte zich bewust was van de strekking van het verzoek om levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.