Oordeel 2019-41, zorgvuldig, huisarts, kanker, medisch zorgvuldige uitvoering

Arts overtuigt patiënte dat intraveneuze toediening van euthanatica beste manier is

Aanvankelijk wilde patiënte hulp bij zelfdoding en het euthanaticum zelf innemen. Nadat de arts had uitgelegd dat het plaatsen van een infuusnaald ook in dat geval noodzakelijk was en het voor patiënte niet meer mogelijk was in korte tijd een zekere substantie op te drinken, is het euthanaticum via een infuusnaald toegediend.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, was bekend met een dubbelzijdig mammacarcinoom met uitgebreide huid-, lymfklier- en skeletmetastasen, waarvoor palliatieve chemotherapie en immunotherapie. Dit laatste moest gestaakt worden in verband met cardiomyopathie en hartfalen. Drie maanden voor het overlijden werd een symptomatische cerebellaire metastase gevonden, waarvoor geen behandelopties waren.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit articulatieproblemen, krachtsverlies waardoor niet meer kunnen staan of lopen, niet meer kunnen omdraaien in bed, niet meer zelfstandig kunnen eten en drinken, slaperigheid en toenemende vermoeidheid. Patiënte was bedlegerig geworden, volledig ADL afhankelijk en niet meer in staat haar hobby's uit te oefenen of bezoek te ontvangen. Patiënte leed onder het verlies van autonomie en de uitzichtloosheid van de situatie. Zij was op de hoogte van de vooruitzichten van haar ziekte en wilde het aftakelingsproces niet verder meemaken.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Een dag voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Op basis van de gesprekken was de arts ervan overtuigd dat patiënte zich bewust was van de strekking van het verzoek om levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte een dag voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

Aanvankelijk wilde patiënte dat de levensbeëindiging op verzoek door inname van een drank zou plaatsvinden. Zij wilde namelijk niet dat een infuusnaald zou worden ingebracht. Nadat de arts had uitgelegd dat het plaatsen van een infuusnaald in alle gevallen noodzakelijk was en de situatie van patiënte dusdanig was verslechterd dat het drinken van een zekere substantie in een kort tijdsbestek niet meer mogelijk was, wilde patiënte toch dat de levensbeëindiging middels de intraveneuze toediening van de euthanatica zou plaatsvinden.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.