Oordeel 2018-84, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Kort euthanasietraject wegens acute verslechtering bij patiënte

Euthanasie uitgevoerd door een arts van de SLK na een zeer kort euthanasietraject. Er was sprake van een acute verslechtering van de toestand van patiënte met een progressieve toename van het lijden. Patiënte had al een langer bestaande euthanasiewens en de arts twijfelde niet aan de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, werd circa twee-en-een-half jaar voor het overlijden borstkanker met metastasen vastgesteld. Ondanks therapieën bleek genezing niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. De situatie van patiënte verslechterde in de dagen voor haar dood in een zeer snel tempo, als gevolg van een vena cava superior syndroom, tengevolge van groei van tumormassa. De tumormassa oefende voorts druk uit op slokdarm en luchtpijp. Vier dagen voor het overlijden werd patiënte opgenomen in een hospice.

Het lijden van patiënte bestond uit algehele uitputting en verzwakking, zeer ernstige en snel toenemende benauwdheid en slikproblemen. Zij leed onder de angst om te stikken en onder het verlies van haar autonomie. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met haar huisarts en de arts van het hospice over euthanasie gesproken. Uit de stukken bleek daarnaast dat patiënte de arts vertelde dat zij zich al eerder in het onderwerp van euthanasie verdiept had.

De huisarts noch de arts van het hospice voerden, om hen moverende redenen, euthanasie uit. Patiënte werd verwezen naar de SLK. De arts had overleg met de huisarts over patiënte. De arts bezocht patiënte tweemaal voorafgaand aan de uitvoering van de euthanasie, te weten één dag voor het overlijden en op de dag van het overlijden.

De dag voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Dat verzoek heeft zij op de dag van het overlijden herhaald. De arts benadrukte in zijn verslag dat patiënte zich zeer bewust was van de strekking van haar verzoek en dat consistent herhaalde.Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte één dag voor de levensbeëindiging, nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

In casu was sprake van een zeer kort euthanasietraject door een arts die geen behandelrelatie had met de patiënte. De commissie overweegt dat in een dergelijk kort traject door een arts, die niet de behandelaar van de patiënt is, het gevaar schuilt dat de arts onvoldoende tijd heeft om tot de overtuiging te raken dat sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek of van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. In casu heeft een dergelijk gevaar zich echter niet verwezenlijkt. De commissie overweegt dienaangaande als volgt.

De commissie verwijst ter zake naar " uitvoerend arts" in de EuthanasieCode 2018,  waarin is opgenomen dat een niet behandelend arts zich in acute situaties mag baseren op de informatie van eveneens bij de casus betrokken collegae. Van een dergelijke acute situatie was, naar het oordeel van de commissie, gelet op de aard van het lijden van patiënte en gegeven het feit dat haar klachten kort voor het overlijden zeer progressief toenamen, sprake.

Uit de stukken van de huisarts en van het hospice bleek dat patiënte reeds eerder bij haar huisarts en de arts van het hospice om euthanasie had verzocht. Bovendien heeft de arts aan de commissie gespreksverslagen overgelegd van de gesprekken tussen de arts en patiënte, die hij heeft gevoerd in aanwezigheid van een verpleegkundige en (deels) in aanwezigheid van familie van patiënte.

Uit die verslagen blijkt van een euthanasieverzoek door patiënte aan de arts. Voorts blijkt daaruit dat patiënte zich ook zelf in euthanasiewetgeving en –uitvoering had verdiept. De familie van patiënte heeft tijdens de gesprekken, in aanwezigheid van patiënte, bevestigd dat patiënte al langer een euthanasiewens had. Patiënte heeft dat niet tegengesproken, maar in woord en gebaar bevestigd. De inhoud van de gespreksverslagen geven de commissie daardoor geen reden om aan te nemen dat geen sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Daarbij was ook de geraadpleegde consulent tot die overtuiging gekomen.

De beschrijving van het lijden van patiënte, zoals hiervoor onder 2.a opgenomen en blijkend uit het verslag van de arts, hebben bij de commissie evenmin twijfels doen rijzen over de vraag of de arts in een tijdsbestek van slechts twee dagen tot de overtuiging kon komen dat patiënte zowel ondraaglijk, als, gezien de aard en het verloop van haar ziekte, uitzichtloos leed. Het lijden werd daarbij door de consulent bevestigd in haar verslag.

Uit de stukken is eveneens gebleken dat patiënte door de arts en door haar specialisten voldoende was voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was.

De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.