Oordeel 2018-79, zorgvuldig, arts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Bijzondere ziektegeschiedenis

Bijzondere ziektegeschiedenis die uiteindelijk leidt tot euthanasievraag

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 50-60 jaar, raakte ongeveer twintig jaar voor het overlijden besmet met HIV. Aanvankelijk gebruikte hij de voorgeschreven HIV-medicatie, maar wegens veel bijwerkingen en acceptatieproblemen zag hij daar in de loop der jaren van af. Door het medicatiegebruik was er bij patiënt een levercirrose ontstaan. Dit in combinatie met trombose en tumoren in de lever en slokdarm leidde ertoe dat hij vier jaar voor het overlijden een levertransplantatie onderging. Deze transplantatie werd gecompliceerd door inwendige bloedingen met als gevolg vochtophoping en borstgroei door medicatiegebruik tegen de vochtophoping.

Voor patiënt voelde de getransplanteerde lever van meet af aan als lichaamsvreemd en drie jaar voor het overlijden vond er een acute rejectie van de levertransplantaat plaats. Van de medicatie om deze afstoting tegen te gaan zag patiënt na enige tijd eveneens af. Uiteindelijk was er bij patiënt door het staken van de HIV-medicatie en immunosupressiva sprake van terminaal leverfalen. Ongeveer een half jaar voor het overlijden werd hij in het ziekenhuis opgenomen in verband met een pneunomie. Hierna wenste patiënt niet meer te worden behandeld.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit ernstige vermoeidheid, (hoofd)pijnklachten en het continu voelen van de transplantatielever. Hij voelde zich opgescheept met de niet lichaamseigen lever, herkende zichzelf niet meer sinds zijn levertransplantatie en had spijt van de transplantatie. Daarnaast had patiënt periodes van hinderlijke jeuk en huidklachten, waarvoor hij enkele dagen HIV-medicatie moest slikken om dit te laten verdwijnen. Patiënt had de laatste periode voor het overlijden het gevoel lichamelijk 'op' te zijn. Hij raakte snel geïrriteerd en zijn leven bestond alleen nog maar uit werken en slapen. Hij leed onder het verlies van kwaliteit van leven en wilde graag waardig sterven.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had na het oplopen van de pneunomie met zijn huisarts en behandelend internist over euthanasie gesproken. Zij konden de euthanasiewens goed begrijpen, maar wilden om hen moverende redenen het verzoek niet honoreren. Daarop wendde patiënt zich ruim een half jaar voor het overlijden tot de SLK.

Op verzoek van de behandelend internist werd patiënt ongeveer drieënhalve maand voor het overlijden onderzocht door een onafhankelijk psychiater ter uitsluiting van een psychiatrisch ziektebeeld. Deze concludeerde dat er geen sprake was van een psychiatrisch of depressief toestandsbeeld, dat het cognitief functioneren van patiënt ongestoord was en dat er geen sprake was van een persoonlijkheidsstoornis. Volgens de psychiater was de doodswens van patiënt invoelbaar onderbouwd en niet impulsief en was er bij patiënt sprake van een grote lijdensdruk.

De arts heeft drie keer uitvoerig met patiënt gesproken. Het eerste gesprek vond ruim twee maanden voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek in de twee daarop volgende gesprekken tegenover de arts herhaald. Volgens de arts was er sprake van een stellige euthanasiewens. De arts achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer zes weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent achtte de euthanasiewens van patiënt begrijpelijk gelet op zijn levensloop en levenshouding. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Naar aanleiding van telefonisch contact tussen de arts en consulent negen dagen voor het overlijden, heeft de consulent een addendum aan zijn verslag opgesteld. In het addendum aan zijn verslag kwam de consulent tot de conclusie dat nog steeds aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.