Oordeel 2018-26, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoening, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing

Hoogbejaarde patiënt met ASS en diverse lichamelijke klachten, tweemaal dezelfde onafhankelijke psychiater geraadpleegd

Vijf jaar voor het overlijden werd bij een hoogbejaarde patiënt een Autisme Spectrum Stoornis gediagnosticeerd (ASS). De ASS had zijn hele leven bepaald. Psychiatrische behandeling had weinig effect gehad. Naast de ASS had patiënt diverse lichamelijke klachten. Een onafhankelijke psychiater bezocht patiënt twee jaar voor het overlijden en constateerde dat er geen wezenlijke behandelalternatieven meer waren. De arts informeerde de onafhankelijke psychiater nogmaals drie dagen voor het overlijden, waarna deze constateerde dat de psychiatrische omstandigheden, inclusief de wilsbekwaamheid van patiënt, onveranderd waren gebleven. Ten gevolge van de lichamelijke klachten was het lijden van patiënt toegenomen. De commissie is van oordeel dat het te billijken is dat de onafhankelijke psychiater patiënt niet nogmaals heeft bezocht. De arts heeft met grote behoedzaamheid gehandeld, door onder andere tweemaal de onafhankelijke psychiater te raadplegen.
 

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man ouder dan 90 jaar, werd vijf jaar voor het overlijden een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) gediagnosticeerd. Deze stoornis, nader gedefinieerd als autisme met obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsaspecten, had, hoewel pas op gevorderde leeftijd zo benoemd, wel zijn hele leven bepaald. Patiënt had altijd geleefd als een Einzelgänger maar door het ouder worden leek hij vast te lopen. Patiënt was een erudiete man die een eigen, rigide visie had op de wereld. Hij droeg deze visie ook graag uit aan zijn medemensen. Deze hadden er weinig belangstelling voor en als gevolg daarvan voelde patiënt zich miskend, buitengesloten, wanhopig en eenzaam.

Psychiatrische behandeling waaronder cognitieve gedragstherapie en verschillende vormen van medicatie hadden weinig effect gesorteerd. Daarnaast was hij bijna doof, zeer slechtziend en had hij door pijnen, ondanks medicatie, een chronisch slaapprobleem. Ook had patiënt een verblijfskatheter vanwege blaasretentie. Sinds twee weken voor het overlijden was patiënt gestopt met eten en volledig bedlegerig geworden.

Het lijden van patiënt bestond uit een combinatie van ernstige zintuigelijke beperkingen, algehele lichamelijke achteruitgang, verzwakking, bedlegerigheid en de gevolgen van zijn ASS. Hij ervoer geen enkele kwaliteit van leven meer. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

De arts consulteerde, bijna twee jaar voor het overlijden, een onafhankelijke psychiater. Deze sprak patiënt en constateerde dat de vereiste psychosociale ondersteuning, die patiënt nog enig houvast gaf, adequaat geregeld was. Verder zag de onafhankelijke psychiater geen wezenlijke psychiatrische behandelalternatieven voor een hoogbejaarde patiënt met ASS.

Drie dagen voor het overlijden nam de arts opnieuw contact op met de onafhankelijke psychiater. De arts bracht hem op de hoogte van de situatie van patiënt. De onafhankelijke psychiater constateerde dat zijn eerdere conclusie nog steeds van toepassing was. De arts en de onafhankelijke psychiater kwamen samen tot de conclusie dat het geen enkel belang meer zou dienen, wanneer de onafhankelijk psychiater patiënt opnieuw zou spreken. Het zou alleen maar een onredelijke belasting voor deze fysiek kwetsbare patiënt betekenen. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts van patiënt vond de casus te complex en wilde daarom niet ingaan op het verzoek van patiënt. Patiënt meldde zich ruim tweeënhalf jaar voor het overlijden aan bij de SLK.

De arts heeft uitvoerig en veelvuldig (negen keer) met patiënt over zijn verzoek gesproken. Ruim twee jaar voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek nadien in de vele persoonlijke contacten met de arts en via e-mail aan de arts herhaald. Ook heeft patiënt schriftelijke wilsverklaringen overlegd.

Tijdens de gesprekken die de arts met patiënt voerde was patiënt helder van geest, niet depressief en begreep hij dat euthanasie onomkeerbaar is.

De door de arts geraadpleegde onafhankelijke psychiater had geen enkele twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënt. Patiënt toonde voldoende ziektebesef en -inzicht. De onafhankelijke psychiater constateerde dat de euthanasiewens consistent, vrijwillig en weloverwogen was.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt voor de eerste keer ruim zestien maanden voor het overlijden nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent constateerde aanvankelijk dat patiënt wilsbekwaam was en dat hij een weloverwogen euthanasiewens had. Er was sprake van uitzichtloos lijden. Later in het gesprek twijfelde de consulent aan de motieven die ten grondslag lagen aan de doodswens van patiënt. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts raadpleegde dezelfde consulent vier dagen voor de levensbeëindiging nogmaals. De arts informeerde de consulent over de verslechterde situatie van patiënt. De consulent bezocht patiënt opnieuw. Patiënt lag in bed en maakte een erg verzwakte indruk. Hij ervoer zijn lichamelijke situatie als gruwelijk. De consulent was nu wel van oordeel dat patiënt ondubbelzinnig om euthanasie vroeg.

De consulent constateerde dat patiënt op dat moment ondraaglijk leed onder de eenzaamheid en zijn ernstige zintuiglijke beperkingen. In zijn verslag kwam de consulent, mede op basis van het tweede gesprek met patiënt, tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat de arts in casu waarbij een psychiatrische aandoening een onderdeel van het lijden van patiënt vormde, met grote behoedzaamheid gehandeld heeft door tweemaal een (onafhankelijk) psychiater te raadplegen en met hem te overleggen. De psychiater had patiënt twee jaar voor het overlijden gesproken.

De arts en de psychiater kwamen samen tot de conclusie dat het niet in het belang van de zeer verzwakte patiënt zou zijn om hem nogmaals te bezoeken. De psychiatrische omstandigheden inclusief de wilsbekwaamheid waren onveranderd en het lijden als gevolg van zijn lichamelijke toestand, was alleen maar toegenomen. De commissie vindt het te billijken dat de onafhankelijke psychiater patiënt niet nogmaals heeft bezocht, gezien de uitleg gegeven door de arts over der situatie en de kwetsbaarheid van patiënt.

Daarnaast heeft de arts nogmaals de consulent benaderd. Deze bezocht patiënt voor een tweede keer en vond dat er nu wel sprake was van een weloverwogen en vrijwillig verzoek.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was.
De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.