2018-02, zorgvuldig, huisarts, kanker en dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Geen twijfel aan wilsbekwaamheid

Ondraaglijk lijden op grond van somatische klachten en cognitieve achteruitgang. Arts en consulent twijfelen niet aan wilsbekwaamheid van patiënt.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 70-80 jaar, leed sinds vijf jaar voor het overlijden aan een spierinvasief urotheelcelcarcinoom van de blaas. Het jaar er op was er sprake van een recidief urotheelcelcarcinoom. Vanaf twee jaar voor het overlijden werden metastasen geconstateerd. Patiënt onderging meerdere op curatie gerichte behandelingen.
Patiënt kampte sinds een half jaar voor het overlijden met pijnklachten van zijn buik. Hij kreeg een blaaskatheter in verband met mictieklachten. Ongeveer twee maanden voor het overlijden werd progressie van het gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom geconstateerd richting de pancreasstraat. Patiënt zag af van verdere behandelingen. Sinds ongeveer drie maanden voor het overlijden werd hij in toenemende mate ADL-afhankelijk.

Bij patiënt was sinds een aantal jaar voor het overlijden voorts sprake van geheugen- en concentratiestoornissen. Sinds ongeveer een half jaar voor het overlijden waren de cognitieve klachten fors toegenomen. Patiënt kampte met loopstoornissen en achteruitgaande motoriek. Hij had moeite met het uitvoeren van praktische handelingen (zoals bedienen van apparatuur). Er was tevens sprake van hallucinaties en forse somberheidsklachten.

Een psychiater in consult bevestigde de somberheid ongeveer drie maanden voor het overlijden, maar stelde dat er geen sprake was van een actieve depressie. Ongeveer vier maanden voor het overlijden werd een verdenking op parkinsonisme gediagnosticeerd. Ongeveer een maand voor het overlijden werd de diagnose Lewy Body dementie gesteld.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit toenemende lichamelijke en cognitieve achteruitgang en hiermee gepaard gaande niet te bestrijden vermoeidheid, verlies van energie en toenemende pijnklachten. Patiënt, die altijd een actieve, sportieve, zeer autonome en zelfstandige man was geweest, was nergens meer toe in staat. Hij leed onder het verlies van autonomie en zelfstandigheid en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Het was voor patiënt ondraaglijk om de controle over zijn leven in toenemende mate te verliezen. De onvoorspelbaarheid en toename van zijn pijnklachten ontregelde zijn dagen. Zijn katheter belemmerde patiënt in sociale situaties en gaf hem een onzeker gevoel.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken.
Twee maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek hierna meerdere malen herhaald.
De arts achtte patiënt gedurende het hele proces en vlak voor de uitvoering van de levensbeëindiging wilsbekwaam. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde tweemaal dezelfde onafhankelijke SCEN-arts als consulent.

De eerste maal bezocht de consulent patiënt ongeveer anderhalve maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn consultatieverslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent stelde dat patiënt, ondanks kleine beperkingen ten aanzien van het korte termijn geheugen, een heldere en niet depressieve indruk maakte. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.

In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Er was nog geen sprake van een actuele euthanasiewens.

De tweede maal bezocht de consulent patiënt acht dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd over de ontwikkeling van het ziekteproces sinds zijn eerste bezoek. De consulent gaf in zijn tweede consultatieverslag een samenvatting van de ontwikkeling van het ziekteproces sinds zijn eerste bezoek. Er was nu sprake van een actueel verzoek.
In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat inmiddels aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat bij patiënten met dementie van de arts wordt gevraagd extra behoedzaamheid te betrachten, in het bijzonder betreffende de wettelijke zorgvuldigheidseisen inzake de wilsbekwaamheid en het ondraaglijk lijden.

Naar het oordeel van de commissie heeft de arts dat in de onderhavige casus ook gedaan. Uit de gesprekken die de arts en de consulent met patiënt voerden werd hen onder meer duidelijk dat, omdat zijn euthanasiewens consistent was en hij de gevolgen van zijn beslissing kon overzien, er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt. Zij waren overtuigd van de ondraaglijkheid van het lijden van patiënt, dat zowel werd bepaald door zijn somatische klachten als door zijn cognitieve achteruitgang. Door de consulent werd de arts bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.