De wet spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt (zie ook KNMG, standpunt inzake euthanasie. Utrecht, 2003, p14-16). Ook de schijn van niet-onafhankelijkheid moet worden voorkomen. Daarom is van belang dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de arts en de patiënt.

De vereiste onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van de arts houdt in dat er geen persoonlijke, organisatorische, hiërarchische of financiële relatie bestaat. Zo komt bijvoorbeeld een praktijkgenoot, een medelid van een maatschap, een familielid of een arts die in een al dan niet financiële afhankelijkheidsrelatie staat tot de consultvragende arts (zoals een arts-assistent), niet in aanmerking om als consulent op te treden. Ook een consulent die arts of patiënt is van de uitvoerend arts komt hiervoor niet in aanmerking.

Van (schijn van) niet-onafhankelijkheid kan ook sprake zijn als beide artsen regelmatig, bijvoorbeeld over en weer, als uitvoerend arts en consulent optreden, wanneer in het traject voorafgaand aan een euthanasie de SCEN-arts steun heeft verleend die verder gaat dan het enkel geven van advies en informatie, of als de arts en de consulent in een privé-situatie met elkaar omgaan. Dat de arts en de consulent elkaar kennen, bijvoorbeeld uit een intervisiegroep, is op zichzelf geen probleem. Kennen beide artsen elkaar uit een waarneemgroep, dan zal van de omstandigheden afhangen of een onafhankelijke beoordeling door de consulent mogelijk is. Belangrijk is dat arts en consulent zich hiervan bewust zijn en gemotiveerd hun opvatting daarover in de verslaglegging vermelden.

Onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van de patiënt houdt onder meer in dat er geen onderlinge (familie)relatie of vriendschap bestaat tussen de consulent en de patiënt en dat de consulent geen (mede)behandelaar van de patiënt is of recentelijk geweest is. Een eenmalig contact tussen arts en patiënt in het kader van de waarneming hoeft geen probleem te zijn. Dat zal afhangen van de aard van het contact en het moment waarop het plaatsvond.

Soms komt het voor dat twee partners tegelijkertijd een euthanasieverzoek doen. Indien op beide verzoeken wordt ingegaan wordt dit wel ‘duo-euthanasie’ genoemd. De commissies verwachten dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt. Dit is nodig om te waarborgen dat iedere casus afzonderlijk wordt beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijke druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner.