Psychiatrische aandoeningen

Van de arts wordt grote behoedzaamheid gevraagd
indien het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychiatrische aandoening.

Veelal gaat het in dergelijke zaken om complexe psychiatrische problematiek en is de inbreng van specifieke deskundigheid vereist. De genoemde behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Bij de beoordeling van het verzoek gaat het erom dat wordt uitgesloten dat het oordeelsvermogen van de patiënt door de psychiatrische aandoening is aangetast. Is het  oordeelsvermogen van de patiënt ter zake van het verzoek onvoldoende, dan kan er niet gesproken worden van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts moet er op letten dat de patiënt er blijk van geeft relevante informatie te kunnen bevatten, ziekte-inzicht te hebben en consistent te zijn in zijn overwegingen.

Waar het gaat om de uitzichtloosheid van het lijden en het  ontbreken van een redelijke andere oplossing moet nauwkeurig worden onderzocht of er nog behandelingsmogelijkheden voor de patiënt zijn. Dit is met name ook aan de orde in gevallen waarin de patiënt relatief jong is en nog een groot aantal jaren zou kunnen leven. Als de arts niet over de deskundigheid beschikt om te beoordelen of er nog alternatieven zijn, zal hij zich daarover goed moeten laten voorlichten door deskundige collega’s. Wijst de patiënt een redelijk alternatief af, dan zal niet gesproken kunnen worden van uitzichtloos lijden. Het is echter niet zo dat een patiënt alle nog denkbare behandelingen moet ondergaan.

De arts moet bij deze patiënten naast de reguliere consulent die een oordeel geeft over alle  zorgvuldigheidseisen altijd óók een onafhankelijke psychiater raadplegen. Deze moet met name beoordelen of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of redelijke alternatieven ontbreken. Hij mag – anders dan een consulent – zo nodig behandeladviezen geven. Als het contact met én een consulent én een psychiater tot onoverkomelijke belasting voor de patiënt zou leiden, kan het raadplegen van één (SCEN-)consulent die tevens psychiater is voldoende zijn. In dat geval moet de arts zich wel realiseren dat deze consulent niet alleen als (SCEN-)consulent een oordeel moet geven over de zorgvuldigheidseisen, maar ook als deskundige moet optreden. Als deskundige dient deze een, waar nodig op eigen onderzoek berustend, oordeel te geven over specifieke aspecten zoals de wilsbekwaamheid van de patiënt ter zake van het euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en eventuele redelijke alternatieven.

In het bovenstaande gaat het om patiënten die een verzoek om euthanasie doen vanwege lijden dat samenhangt met hun psychiatrische aandoening. Het komt ook regelmatig voor dat de lijdensdruk van de patiënt vooral door somatische aandoeningen wordt veroorzaakt, maar de patiënt daarnaast psychische problemen heeft. Die problemen kunnen ook bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. Ook in deze gevallen zullen de arts en de consulent nadrukkelijk moeten overwegen of de psychiatrische problematiek van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het ook in een dergelijk geval nodig zijn een psychiater om advies te vragen. Een sombere stemming komt overigens, onder de omstandigheden waarin het euthanasieverzoek wordt gedaan, vaker voor en hoeft op zichzelf geen teken van depressie te zijn.

Oordelen

2020-114
Gezien de ernst van de ASS van patiënte en de hieruit voortkomende behoefte aan controle, orde en regelmaat, was zij na de resectie van haar maagcarcinoom niet in staat haar eetpatroon zodanig aan te passen dat ondervoeding voorkomen kon worden. In andere woorden, uithongering leverde haar minder stress op dan aanpassing van gewoonten. Uitvoering door huisarts, die een eerste consulent, een onafhankelijk ouderenpsychiater  én een tweede consulent, tevens psychiater heeft geraadpleegd.

2020-126
Het betreft een casus van een jonge patiënte, die leed aan een bipolaire stoornis type 2, persoonlijkheidsproblematiek en een onbehandelbare depressieve stoornis. Daarnaast kreeg patiënte vrij kort voor het overlijden de diagnose autisme. Hierdoor begreep patiënte haar problematiek wel beter, maar de depressieve gevoelens verdwenen niet. De EE-arts heeft zeer regelmatig met patiënte gesproken. Er werd zowel een onafhankelijk psychiater als een SCEN-arts, tevens psychiater, geraadpleegd. Een experimentele ketaminebehandeling werd door alle betrokken artsen niet als een reële behandelmogelijkheid gezien.  

2020-130
Er was een onafhankelijke psychiater geraadpleegd voor de recidiverende depressies. Zij achtte patiënte wilsbekwaam en concludeerde dat er geen redelijke behandelalternatieven waren, dat verdere verbetering niet viel te verwachten en dat de kans op een recidief aanwezig was.
Patiënte is kortdurend in vertwijfeling geraakt na een verwarrend gesprek met de consulent omdat ze dacht dat de euthanasie binnen vier weken moest plaatsvinden. De consulent kreeg de indruk dat patiënte nog geen actueel verzoek op korte termijn had en stelde dat niet was voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Toen de consulent begreep dat het verzoek wel degelijk concreet was, maar dat patiënte nog wat tijd nodig had om zaken te regelen schreef zij op het moment dat de arts aan de consulent aangaf dat patiënte klaar was voor de euthanasie een addendum waarin zij aangaf dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. 

2020-133
Naast psychiatrische problematiek leed patiënte ook aan een chronisch vermoeidheidssyndroom.  Het symptoomcomplex presenteerde zich zo dat de behandeling van de ene stoornis belemmerd werd door de andere. Hierdoor waren er geen behandelmogelijkheden voorhanden.

2020-136
Patiënte werd al op jonge leeftijd met verschillende psychiatrische aandoeningen gediagnosticeerd (angststoornis, OCD, ASS en een depressieve stoornis). Patiënte onderging hiervoor vele en langdurige (dwang)behandelingen. Zij werd jarenlang klinisch opgenomen in verschillende settingen. Als laatste was zij opgenomen in een gesloten kliniek met een zorgmachtiging. De commissie heeft stilgestaan bij het verblijf van patiënte op een gesloten afdeling middels een zorgmachtiging en oordeelde dat dit niet van invloed is geweest op de zorgvuldigheidseisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek, het uitzichtloos en ondraaglijk lijden en de redelijke andere oplossing. De arts is met grote behoedzaamheid omgegaan met het euthanasieverzoek van patiënte.

2020-150
Patiënt werd acht en zes jaar voor het overlijden met een autisme spectrum stoornis en een obsessief compulsieve stoornis gediagnosticeerd. Ook was er sprake van een brede cluster B persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik. Hij meldde zich aan bij Expertisecentrum Euthanasie, alwaar een euthanasietraject van drie jaar volgde. Tijdens het traject werden door een geraadpleegde onafhankelijke psychiater verschillende behandelvoorstellen gedaan.  Deze werden opgevolgd, maar hadden geen effect. Patiënt stond gedurende het euthanasietraject eveneens een tijd ambivalent tegenover zijn euthanasieverzoek. Daarom werd besloten om het traject een jaar lang te pauzeren. De commissie is van oordeel dat de arts met grote behoedzaamheid is omgegaan met het euthanasieverzoek. Daarnaast heeft de commissie ook stilgestaan bij de onafhankelijkheid tussen de arts en de geraadpleegde tweede psychiater.