Verlaagd bewustzijn

Patiënt verkeerde in een toestand van een verlaagd bewustzijn tijdens het eerste bezoek van de consulent en tijdens de uitvoering van de euthanasie.

De commissie is van oordeel dat de arts in deze casus tot de redelijke overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek om levensbeëindiging. Weliswaar was patiënt op verschillende momenten in meer of mindere mate afatisch en was er sprake van een mengvorm van afasie, waarbij eveneens het begripvermogen was aangedaan; daar staat echter tegenover dat hij evengoed heldere momenten kende en dat hij altijd duidelijk was in het verzoek om levensbeëindiging.

In de laatste weken voor de levensbeëindiging herhaalde hij het verzoek meerdere malen en stelde hij een schriftelijke wilsverklaring op. Gelet op het voorgaande concludeert de commissie dat de arts ervan overtuigd kon zijn dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Voorts stelt de commissie vast dat patiënt op het moment van de uitvoering van de levensbeëindiging op eigen verzoek was gesedeerd en dat hij dientengevolge in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. Het is voor de commissie vast komen te staan dat hij daarvoor op een ondubbelzinnige manier om euthanasie had verzocht en dat een consultatie reeds had plaatsgevonden, waarvan de conclusie luidde dat de voorgenomen uitvoering van de levensbeëindiging aan de zorgvuldigheidseisen voldeed.

Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dat, ondanks het feit dat patiënt in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde, de uitvoering van de levensbeeëindiging in overeenstemming met de wettelijke zorgvuldigheidseisen is geschied. Een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn behoeft niet te worden opgeheven met het enkele doel om de patiënt de ondraaglijkheid van het lijden tegenover de arts te laten bevestigen. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (zie EuthanasieCode 2018, palliatieve sedatie).

Lees oordeel 2019-16

Lees meer over verlaagd bewustzijn