Oordeel 2022-003, zorgvuldig, NVO-melding, overige aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

De man had uit wanhoop vanwege pijn een zelfmoordpoging gedaan kort voor hij om euthanasie verzocht.  Hierna werd hij op vrijwillige basis op een gesloten psychiatrische afdeling geplaatst. De arts heeft extra aandacht besteed aan de vrijwilligheid en weloverwogenheid met betrekking tot het verzoek van de man. De arts, de consulent, de geraadpleegde psychiater en de behandelend psychiater achtten de man wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. 

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd negen maanden voor het overlijden een Hodgkin lymfoom geconstateerd. De man werd hiervoor door middel van chemotherapie behandeld. Ten gevolge van deze behandeling ontstond een half jaar voor het overlijden ernstige sensomotorische axonale polyneuropathie.

Het lijden van de man bestond uit ernstige zenuwpijn in  de armen en benen met pijnscheuten in de borstkas, buik en hoofd. Pijnstilling hielp daarbij onvoldoende. Daarbij ervoer de man een zoemende sensatie in de oren en had hij ijskoude en gevoelloze handen en voeten. De zenuwpijnen leidden tot krachts- en functieverlies. Hierdoor was de man zelfstandig tot weinig meer in staat. Hij leed onder de continu aanwezige pijn, het verlies van autonomie, de afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De aanwezige hevige pijn had de man uitgeput en tot wanhoop gedreven en zeven weken voor het overlijden ondernam hij een zelfmoordpoging. Hierna verbleef de man op vrijwillige basis op de afdeling psychiatrie van het ziekenhuis. De behandelend psychiater in het ziekenhuis stelde na onderzoek vast dat er geen sprake was een psychiatrisch toestandsbeeld, meer specifiek geen actuele depressie. Hierdoor was er eigenlijk geen indicatie voor het verblijf op een gesloten afdeling psychiatrie.

De man had na de ondernomen zelfmoordpoging met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer vijf weken voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hij persisteerde in zijn verzoek.

Na uitgebreid contact met de behandelaren van de man constateerde de arts dat er bij de man geen sprake was van een onderliggende psychiatrische ziekte, zoals een depressie. Zijn verzoek kwam voort uit de ervaren hevige pijnen en het krachtsverlies waardoor hij volledig afhankelijk van anderen was geworden. De rigide copingstijl van de man en zijn behoefte aan controle verstrekte dit lijden.

Daarbij kon de man zijn verzoek goed toelichten en was hij zich bewust van de consequenties ervan. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts voelde zich hierin ook gesteund door de behandelend psychiater.

Gezien de recente zelfmoordpoging en de rigide copingstijl van de man had de arts een onafhankelijk psychiater geraadpleegd ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de man. De onafhankelijk psychiater bezocht de man drie dagen voor het overlijden en constateerde eveneens dat er geen sprake was van een psychiatrisch beeld. Weliswaar had de man enkele kenmerken van een depressie, maar deze kwamen voort uit zijn fysieke situatie. Daarbij had de man altijd zeer veel waarde gehecht aan controle en autonomie. Deze karaktereigenschappen maakten het moeilijk voor de man om te gaan met zijn situatie. Er was echter geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis, aldus de onafhankelijk psychiater. Hij concludeerde vervolgens dat er dan ook geen indicatie bestond voor een psychiatrische behandeling. De onafhankelijk psychiater concludeerde dat het verzoek van de man vrijwillig en weloverwogen was.  

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man negen dagen voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.