Oordeel 2021-98, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

Patiënt leed ondraaglijk als gevolg van  een hypokinetisch rigide syndroom en hij verzocht gelijktijdig met zijn partner om euthanasie. In dergelijke meldingen (ook wel duo-euthanasie genoemd) wordt door de commissie expliciet onderzocht of er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en of er een andere onafhankelijke arts is geraadpleegd.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar was sinds anderhalf jaar voor het overlijden sprake van een ernstige tremor van de rechterarm en in mindere mate van de linkerarm. Drie maanden voor het overlijden werden deze klachten geduid als een hypokinetisch rigide syndroom, het meest passend bij of de ziekte van Parkinson, of multiple systeematrofie (MSA) of Progressieve supranucleaire parese (PSP).

De aanwezige tremor, zijnde een ritmische, bevende, onwillekeurige beweging die ontstaat wanneer spieren zich herhaaldelijk samentrekken en weer verslappen, werd steeds heftiger en putte de man volledig uit. Soms was sprake van 120 trillingen/bewegingen per minuut. Hierdoor kon hij de dingen waar hij voorheen plezier uithaalde niet meer uitoefenen, zoals bijvoorbeeld lezen, koken en wandelen. De man schaamde zich over de wijze waarop hij at en dronk door de tremor, maar ook articuleren werd steeds lastiger. Hierdoor werd de communicatie met zijn partner, die ernstig hardhorend was steeds moeilijker. Daarnaast kon hij door zijn maskergelaat zijn emoties niet meer tonen en dat vond hij vreselijk.  Hij leed onder het verlies van regie, de afhankelijkheid van anderen en de uitzichtloosheid en zinloosheid van zijn situatie. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man en zijn partner wilden gelijktijdig door euthanasie overlijden. De huisarts had het euthanasieverzoek van de partner reeds in behandeling en zij vond het te complex om gelijktijdig het verzoek van de man te beoordelen. De huisarts nam contact op met Expertisecentrum Euthanasie met het verzoek de man te begeleiden terwijl zij de partner van de man zou begeleiden met als doel te beoordelen of de levensbeëindiging van de man en zijn partner gelijktijdig uitgevoerd zou kunnen worden. De arts sprak vier keer met de man. Direct tijdens het eerste gesprek, twee maanden voor het overlijden, verzocht de man om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

De arts stelde vast dat de man zich bewust was van de strekking en gevolgen van zijn verzoek. Hij was er ook van overtuigd dat het verzoek van de man niet werd beïnvloed of ingegeven door de (situatie van de) partner. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze consulent was niet betrokken bij het verzoek van de partner van de man. Hij bezocht de man circa een maand voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Daarbij overwoog de consulent expliciet dat het verzoek van de man niet was beïnvloed door anderen en voortkwam uit zijn eigen fysieke situatie.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. Deze uitvoering vond gelijktijdig plaats met de uitvoering van de partner van de man door de huisarts.

In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen en indien op beide verzoeken wordt ingegaan, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet oneigenlijk is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan. Indien een arts besluit, of twee verschillende artsen besluiten, om in te gaan op de euthanasieverzoeken van twee partners, verwachten de commissies dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt/raadplegen. Deze werkwijze waarborgt dat iedere casus afzonderlijk wordt beoordeeld en alle schijn van niet-onafhankelijkheid bij de beoordeling wordt voorkomen. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijk druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, pagina 31).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.