Oordeel 2020-124, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Geen twijfel over de wilsbekwaamheid, maar de arts had zekerheidshalve een specialist ouderengeneeskunde geraadpleegd.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar, maakte ongeveer vijf jaar voor het overlijden een CVA door met als restverschijnselen halfzijdige verlamming links en blindheid aan het rechteroog. Sinds het doorgemaakte CVA verbleef de vrouw in een verpleeghuis. Sinds twee jaar voor het overlijden was sprake van toenemende cognitieve achteruitgang en ruim twee maanden voor het overlijden werd dementie waarschijnlijk vasculair van aard vastgesteld. Genezing was niet mogelijk.

Het lijden van de vrouw bestond uit gestage cognitieve achteruitgang, zoals geheugenverlies, overzichtsverlies en verlies van oriëntatie in tijd en persoon. De vrouw vergat steeds meer dingen, waardoor het moeilijk voor haar was om een gesprek te volgen of de juiste woorden te vinden. Ook herkende zij met regelmaat het verplegend personeel niet meer terwijl zij juist veel interactie met hen had. Door haar cognitieve achteruitgang kon de vrouw haar hobby’s als rummikub of lezen niet meer uitoefenen. Zij verloor in toenemende mate de grip op het leven en dat maakte haar angstig en vergde emotioneel veel van haar.

De vrouw, die altijd een actieve en sociale vrouw was geweest, leed onder het verlies van autonomie, de toenemende afhankelijkheid, de uitzichtloosheid van haar situatie en het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang. Zij was bang zichzelf en haar integriteit (verder) te verliezen. Zij had dit meegemaakt bij een nabij familielid met een dementieel syndroom en wilde dat voor zichzelf absoluut voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de arts, de behandelend specialist ouderengeneeskunde van het verpleeghuis, over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Hij stelde vast dat de vrouw haar verzoek goed kon verwoorden en consistent was in haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Zekerheidshalve raadpleegde de arts dertien dagen voor het overlijden nog een specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid. Deze specialist ouderengeneeskunde concludeerde dat de vrouw de verstrekte informatie over euthanasie begreep en adequaat besef had van haar huidige situatie, deze naar waarde voor zichzelf kon inschatten en kon afwegen wat voor haar belangrijk was. Hij achtte de vrouw eveneens wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw acht dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt (EuthanasieCode 2018, pagina 43).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.