Oordeel 2021-58, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Patiënt leed al lange tijd aan COPD. Uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV als gevolg waarvan hij ondraaglijk leed.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV.

De man was ernstig benauwd bij de geringste inspanning. Medicatie kon hierin geen verlichting brengen. De man was tot weinig meer in staat en kon zichzelf nauwelijks nog verzorgen. Hij kon alleen nog maar in een specifieke houding op een stoel zitten. Daarbij zat hij met zijn ellebogen op zijn bovenbenen, waardoor zijn ellebogen stuk waren en hij eeltplekken op zijn benen had. Ook eten ging steeds moeizamer waardoor hij verder verzwakte. Hij leed onder de zinloosheid van zijn situatie, het gebrek aan perspectief en hij vreesde verdergaande achteruitgang. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man verzocht de arts vijf weken voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. HHij bezocht de man drieënhalve week voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.