Oordeel 2021-51, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.

Bij patiënt werd COPD vastgesteld en uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV. De situatie van de patiënt verslechterde snel en er was geen perspectief op verbetering.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd twaalf jaar voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV. De man werd maximaal behandeld met onder andere de maximale hoeveelheid extra zuurstof en vernevelingen.

Ondanks deze behandelingen was de man ernstig benauwd bij de geringste inspanning. De laatste weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Hij was extreem benauwd en dit putte hem helemaal uit. Uiteindelijk lag de man alleen nog in bed en was hij nauwelijks nog in staat enige inspanning te leveren. Hij kon nog kleine beetjes eten en drinken, maar dit vergde veel energie. De man leed onder het verlies van autonomie, de zinloosheid van zijn situatie en het gebrek aan perspectief. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Bijna drie weken voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man twee weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.