Oordeel 2021-49, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.

Bij een patiënt werd de ziekte van Parkinson vastgesteld. Het lijden bestond onder andere uit heftige duizeligheid en aanvallen van oncontroleerbare beweeglijkheid. Genezing was niet meer mogelijk

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar, werd veertien jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van de vrouw bestond uit dagelijkse periodes van heftige duizeligheid dat tegen het flauwvallen aanzat en aanvallen van oncontroleerbare beweeglijkheid. Daarnaast had de vrouw pijn in haar benen die tegelijkertijd ook slap aanvoelden. Daarnaast was sprake van spasmen van met name het linkerbeen dat dan in een rare hoek opzij en naar achteren draaide waardoor weer sprake was van valgevaar. De vrouw gaf aan dat het voelde alsof haar lichaam niet meer van haar was. De jarenlange strijd had de vrouw uitgeput en ze werd nagenoeg volledig afhankelijk van anderen. Zij leed onder het verlies van autonomie, de uitzichtloosheid van haar situatie en de reële angst voor verdere aftakeling. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had regelmatig met de arts over euthanasie gesproken. Anderhalve week voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw acht dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.