Oordeel 2021-45, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing.

Bij patiënt namen de krachten de laatste maanden voor het overlijden aanzienlijk af met name als gevolg van een collumfractuur en hij volledig bedlegerig.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, ouder dan negentig jaar, was sprake van rugklachten, vermagering en een anemie. Een maand voor het overlijden liep de man na een val een collumfractuur links op. Na uitgebreide voorlichting over een operatieve ingreep zag de man hier gezien de risico’s in samenhang met zijn leeftijd gemotiveerd van af. Bij deze afweging had de man ook betrokken dat de kans gering was dat hij terug zou komen op het niveau van voor de val; zeker nu hij reeds ernstig was vermagerd. De man was zich ervan bewust dat hij met deze beslissing zijn laatste levensfase was ingegaan.

Ondanks ingezette fysio- en ergotherapie kon de man niet meer gemobiliseerd worden en was hij volledig bedlegerig geworden. Ten gevolge daarvan waren pijnlijke decubitusplekken (doorligwonden) ontstaan op zijn hakken en er dreigde ook decubitus op zijn rug en stuit. De man was incontinent voor ontlasting geworden en hij lag regelmatig in zijn eigen ontlasting. De verschoning was moeizaam en pijnlijk voor hem. Ook vermagerde de man steeds meer waardoor hij verder verzwakte. De man leed onder het plotselinge verlies van autonomie, de ontluistering van zijn situatie en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ook vlak na zijn val werden hier gesprekken over gevoerd. Uiteindelijk heeft de man de arts een week voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Hij persisteerde in dat verzoek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Daarbij had de arts vastgesteld dat de man zeer doordacht en bewust had afgezien van de voorgestelde operatieve ingreep. Tevens constateerde de arts ruim een week na de val dat de man zodanig was verzwakt dat een operatie geen reële optie meer was.

Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man zes dagen voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.