Oordeel 2021-20, NVO-melding, zorgvuldig, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Bij patiënte werd Alzheimer geconstateerd. Patiënte raakte in een sociaal isolement en verloor haar zelfstandigheid, waardoor zij ondraaglijk leed. De arts, de consulent en de geraadpleegde specialist ouderengeneeskunde achtten de vrouw wilsbekwaam.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, ouder dan negentig jaar, werd ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer met een vasculaire component vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. Sinds ongeveer drie maanden voor het overlijden verbleef de vrouw in een verzorgingshuis.

Het lijden van de vrouw bestond uit progressieve cognitieve achteruitgang. De vrouw die altijd een actieve en zelfstandige vrouw was geweest, raakte door het toenemende geheugen- en overzichtsverlies de grip op haar leven steeds verder kwijt. Dit maakte haar erg onzeker en angstig en zij werd toenemend afhankelijk van anderen. Door haar onzekerheid maakte de vrouw steeds moeilijker contact waardoor zij geen aansluiting vond bij de medebewoners van het verpleeghuis. Zij raakte in een sociaal isolement en verbleef het grootste deel van de dag alleen in een stoel op haar kamer. 

Deze situatie maakte de vrouw erg ongelukkig en zij ervoer geen kwaliteit van leven meer. De vrouw leed onder het verlies van zelfstandigheid, de zorgafhankelijkheid en het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang. Zij vreesde daarbij verdergaande ontluistering. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Hij verrichtte om hem moverende redenen geen euthanasie. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft drie keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, twee maanden voor het overlijden, verzocht de vrouw direct om uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de vrouw tijdens de gesprekken helder van bewustzijn was, adequate antwoorden gaf en er niet was gebleken van enige invloed of druk door naasten of anderen. Zekerheidshalve raadpleegde de arts een maand voor het overlijden een specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vrouw. De specialist ouderengeneeskunde concludeerde dat de vrouw relevante informatie begreep en kon betrekken in haar overwegingen. Daarbij kon zij haar verzoek onderbouwen en was zij consistent in dit verzoek. Hij achtte de vrouw wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. Deze conclusie werd tevens door de consulent bevestigd.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw drie weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. 

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. 

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt (EuthanasieCode 2018, pagina 43). 

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.