Oordeel 2021-07, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

De krachten van patiënt namen in de laatste maanden voor het overlijden aanzienlijk af en hij raakte volledig bedlegerig.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, was sinds geruime tijd voor het overlijden sprake van meerdere aandoeningen. Zo was sprake van COPD, nierfunctiestoornissen en een status na een sigmoidcarcinoom (darmkanker), een rectumcarcinoom en een longcarcinoom. Sinds acht jaar voor het overlijden was tevens sprake van decompensatio cordis (hartfalen) met secundair pulmonale hypertensie (abnormale hoge bloeddruk in de longen). Circa vier maanden voor het overlijden kreeg de man last van atriumfibrilleren. Hierna verslechterde de hartfunctie van de man snel en ontstond er ernstig hartfalen. Genezing was niet meer mogelijk.

De krachten van de man namen in de laatste maanden voor het overlijden aanzienlijk af. De geringste inspanning maakte hem toenemend benauwd. Hij werd steeds vermoeider, slikken ging steeds moeizamer en ook zijn smaak en reuk waren verdwenen. De man raakte volledig bedlegerig en sinds enkele weken voor het overlijden kreeg hij pijnlijke decubitus op de stuit. Hij was volledig uitgeput en wilde verder lijden niet meer meemaken. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had geregeld met de arts over euthanasie gesproken. Drie weken voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man elf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.