Oordeel 2021-05, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing

Patiënt met longfibrose, er waren geen therapeutische opties meer en de situatie verslechterde snel. 

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de tachtig en de negentig jaar oud, werd twee jaar voor het overlijden longfibrose vastgesteld. Sinds ongeveer een half jaar voor het overlijden bleek de longfibrose snel progressief. Circa anderhalve maand voor het overlijden werd geconcludeerd dat er geen therapeutische opties meer waren en verslechterde zijn situatie snel.

Het lijden van de man bestond uit ernstige benauwdheid en geregeld was er sprake van zuurstofsaturatiedalingen waarbij hij het gevoel had te stikken. Hij was, ook met continu extra zuurstof, na de geringste inspanning ernstig benauwd. Zelfs rechtop zitten was hem teveel geworden. De man kon vrijwel niets meer en was in korte tijd volledig bedlegerig en afhankelijk van anderen geworden. De man, die altijd zeer actief en ondernemend was geweest, leed onder het snelle verlies van zelfstandigheid en de wetenschap dat zijn situatie alleen maar zou verslechteren. Hij had de reële angst om te stikken en dat wilde hij niet meemaken. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Zes dagen voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man vijf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.