Oordeel 2019-101, zorgvuldig, arts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Verminderde visus, verminderde mobiliteit

Het lijden van patiënte kwam voort uit een stapeling van ouderdomsklachten, waaronder verminderde visus als gevolg van glaucoom, pijn als gevolg van artrose en verminderde mobiliteit als gevolg van een fractuur. De optelsom van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten, in het licht van de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënte, maakte het lijden voor patiënte ondraaglijk en uitzichtloos.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 80-90 jaar was ongeveer een jaar voor het overlijden een collumfractuur ontstaan na een val, waarvoor zij een operatie onderging. Omdat revalideren niet lukte werd patiënte rolstoelafhankelijk en was zij niet meer in staat om zelfstandig transfers te maken.

Daarnaast had zij een beperkte visus als gevolg van glaucoom. Patiënte kampte met duizeligheidsklachten en incontinentie. Ook had zij pijnklachten door artrose aan haar rechterschouder, pols en hand. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit pijnklachten, duizeligheid, een sterk afnemende visus, functieverlies van haar rechterbeen en immobiliteit. Zij kampte met nachtelijke incontinentie voor urine, hetgeen zij als ondraaglijk ervoer. Patiënte, die altijd een zeer zelfstandige vrouw was geweest, was aan haar rolstoel gebonden geraakt en was volledig afhankelijk van de zorg van anderen geworden. Zij was niet meer in staat om haar hobby’s uit te oefenen, als gevolg van haar sterk afnemende visus, hetgeen voor haar een forse verarming van haar bestaan betekende.

Zij leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie, de gedwongen inactiviteit en de volledige afhankelijkheid. Daarnaast leed zij onder het grote verlies van een dierbare naaste. Zij ervoer geen kwaliteit van leven meer en gaf aan dat haar grens was bereikt.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de eigen huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts vond de casus te complex. Hierop volgde een half jaar voor het overlijden aanmelding bij Expertisecentrum Euthanasie (EE).

De arts en patiënte hebben zeven gesprekken met elkaar over euthanasie gevoerd. Direct bij het eerste gesprek, ruim vier maanden voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Nadien heeft zij haar verzoek tegenover de arts meerdere malen herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts raadpleegde drie maanden voor het overlijden een onafhankelijk psychiater om de wilsbekwaamheid van patiënte te onderzoeken. De psychiater constateerde dat geen sprake was van neurologisch lijden. Hij achtte patiënte duidelijk en consistent in haar wens en vond haar wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek tot euthanasie.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte drie weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënte als uitzichtloos en ondraaglijk wordt ervaren.

De commissie is op basis van de door de arts overgelegde gegevens en het raadplegen van een deskundige op het gebied van het beoordelen van de wilsbekwaamheid van patiënte van oordeel dat de arts in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat er sprake was van een medische grondslag van het lijden en dat patiënte uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van de stapeling van ouderdomsaandoeningen.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.