Oordeel 2021-120, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Patiënt leed ondraaglijk op grond van afasie en cognitieve achteruitgang bij dementie. De arts en de consulent tevens psychiater achtten de patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek om bij hulp bij zelfdoding. 

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar, werd ongeveer vier jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Genezing was niet mogelijk.

Het lijden van de man bestond uit cognitieve achteruitgang, zoals geheugenverlies, apraxie, woordvindstoornissen en overzichtsverlies. De man kon zelfstandig geen activiteiten meer ondernemen omdat hij niet meer wist hoe het moest of omdat hij de weg kwijtraakte. Hij werd tot zijn grote frustratie steeds afhankelijker van anderen. Hierdoor werd de leefwereld van de man steeds kleiner. Hij wist dat verdere cognitieve achteruitgang in het verschiet lag en had grote angst zichzelf verder te verliezen. De geestelijke achteruitgang vergde emotioneel veel van de man en hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Een maand voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de man ondanks de afasie zijn verzoek goed kon toelichten en niet depressief was. De arts achtte de man wilsbekwaam terzake en had dit op basis van het stappenplan van Verenso getoetst.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, tevens psychiater. Hij bezocht de man tweeënhalve week voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Daarbij stelde hij vast dat de man voldoende begrip had van wat euthanasie inhield en kon dit ook goed toelichten.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).  De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.