Oordeel 2020-80, zorgvuldig, NVO-melding, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Eerste team van Expertisecentrum Euthanasie was niet overtuigd van het lijden; het tweede team wel en de consulent tevens specialist ouderengeneeskunde ook.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een vrouw, ouder dan negentig jaar, leeds sinds geruime tijd voor het overlijden aan ernstige poly-artrose, orthostatische hypotensie met duizeligheid, hartfalen, sarcopenie (verlies van spiermassa) en incontinentie. Daarnaast was sprake van cognitieve achteruitgang. Sinds negen maanden voor het overlijden verbleef de vrouw in een kleinschalige woonvoorziening voor ouderen.

Het lijden van de vrouw bestond uit verlies van mobiliteit, energie en conditie, kortademigheid, krachtsverlies van haar handen en benen en pijn in haar handen, benen, knieën en rug. Er bestond tevens een verhoogd valrisico. Daarnaast was sprake van geheugenverlies en overzichtsverlies. De vrouw die tot op hoge leeftijd een actieve en zelfstandige vrouw was geweest, was tot niets meer in staat. Zo kon zij zich niet meer zelfstandig omdraaien in bed, zelf een boterham smeren, of zichzelf verzorgen na de toiletgang. De vrouw was volledig afhankelijk geworden van anderen. Dit was voor haar een gruwel en mede door de cognitieve achteruitgang was zij niet meer in staat om te gaan met deze aftakeling. Zij leed onder het verlies van haar autonomie, de ontluistering van haar situatie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Zij wilde om haar moverende redenen niet aan het verzoek voldoen. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie. Tien maanden voor het overlijden heeft de vrouw de collega van de arts - die de behandeling van het verzoek aanvankelijk op zich had genomen - om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Na het tweede bezoek concludeerde de collega van de arts dat de vrouw leed aan het leven, maar er geen sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden als bedoeld in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De arts nam het euthanasietraject over en nam kennis van de verslagen die waren opgemaakt van de eerdere gesprekken en het medisch dossier van de vrouw. De arts heeft drie keer met de vrouw over haar euthanasieverzoek gesproken. Het eerste bezoek vond ongeveer vier maanden voor het overlijden plaats en daarbij heeft de vrouw direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts concludeerde – anders dan zijn collega – dat er sprake was van meerdere somatische aandoeningen bij de vrouw waardoor sprake was van fors functieverlies.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was geworden. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent die tevens specialist ouderengeneeskunde was. Deze bezocht de vrouw zes weken voor het overlijden en stelde vast dat sprake was van somatische aandoeningen die zorgde voor ernstige functionele achteruitgang bij de vrouw. Zij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Een stapeling van ouderdomsaandoeningen kan de oorzaak zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het lijden van de patiënt moet zijn oorzaak vinden in een medische aandoening, die zowel somatisch als psychiatrisch van aard kan zijn. Het hoeft het niet te gaan om één overheersend medisch probleem. Het lijden van de patiënt kan ook het gevolg zijn van een stapeling van grotere en kleinere gezondheidsproblemen. De optelsom van medische problemen kan, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat voor de patiënt ondraaglijk is.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.