Oordeel 2020-74, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, onafhankelijke arts geraadpleegd, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Op advies van de consulent werd nog een behandeloptie besproken en uiteindelijk afgewezen.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd drieëntwintig jaar voor het overlijden een myopepitheliaal carcinoom (kanker in de weke delen van het lichaam) in de linker oorspeekselklier vastgesteld. De man onderging een operatie waarbij het oppervlakkige deel van de klier werd verwijderd. In de jaren daarna werd in totaal vijf keer opnieuw kanker in de oorspeekselklier vastgesteld, waarvoor de man operatieve ingrepen onderging. Zes jaar voor het overlijden werden uitzaaiingen geconstateerd in het sleutelbeen en de heup en een jaar latere ook in de lumbale wervelkolom.

Door de uitbreiding van de uitzaaiingen was sinds een jaar voor het overlijden sprake van beklemming van de zenuwwortels. Dit zorgde voor uitstralende pijn in beide benen, loopstoornissen en incontinentie voor ontlasting. Deze incontinentie ervoer hij als mensonterend en sociaal invaliderend. Het lijden van de man bestond voorts uit pijn die ook met medicatie onvoldoende onder controle kwam, mobiliteits- en krachtsverlies, algehele vermoeidheid en conditieverlies.

Door de loopstoornissen viel de man regelmatig. Hij leed onder de afhankelijkheid van anderen, het verlies van waardigheid en de uitzichtloosheid van zijn situatie. De man kwam steeds verder af te staan van de persoon die hij ooit was geweest en hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

De man had vaker met de arts over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man twee weken voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat er geen behandelopties meer waren voor de uitgezaaide kanker.

Echter, omdat een deel van het lijden van de man werd ingegeven door de incontinentie voor ontlasting verdiende het volgens de consulent aanbeveling na te gaan of deze incontinentie nog verlicht kon worden door het aanleggen van een stoma. De consulent merkte hierbij op dat indien de man deze optie zou afwijzen dat redelijkerwijs geaccepteerd kan worden en dan aan de zorgvuldigheidseisen zou worden voldaan.

De arts heeft hierop contact opgenomen met een medisch specialist om de man goed te kunnen voorlichten over deze mogelijkheid. Hierna heeft de arts het aanleggen van een stoma met de man besproken. Na enkele dagen bedenktijd wees de man deze behandeloptie af omdat zijn lijden werd bepaald door de optelsom van al zijn klachten en algehele toestand. Met een stoma zou zijn lijden niet volledig worden weggenomen en daarbij was de psychische impact ervan voor de man niet acceptabel. Hiermee waren er geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.