Oordeel 2020-63, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, onafhankelijke arts geraadpleegd

Na niet-effectieve palliatieve sedatie alsnog uitvoering euthanasie, consultatie via beeldbellen vanwege de omstandigheden door COVID-19.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd vijf jaar voor het overlijden longkanker vastgesteld. Gedurende enkele jaren onderging de vrouw met succes immuuntherapie. Vanwege ernstige bijwerkingen moest deze behandeling uiteindelijk gestaakt worden. Genezing was niet meer mogelijk. Hierdoor nam de kanker toe en enkele weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de vrouw snel.

Zij had ernstige buikpijnaanvallen, gewrichtspijnen en jeuk. De vrouw verzwakte steeds verder, werd volledig bedlegerig en ontwikkelde pijnlijke doorligwonden. Zij kon niets meer zelf en werd volledig afhankelijk van anderen. De vrouw leed onder het verlies van de regie over haar leven en het gebrek aan perspectief. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De vrouw had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Vijf dagen voor het overlijden had zij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent.

Vanwege de omstandigheden door COVID-19 bezocht de consulent de vrouw niet fysiek, maar sprak drie dagen voor het overlijden met haar via beeldbellen. Nadat de consulent de identiteit van de vrouw had vastgesteld heeft het consult op afstand plaatsgevonden. Zij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Een dag voor de geplande uitvoeringsdatum was plots sprake van een acute en onhoudbare situatie waarbij fecaal braken en ernstige buikpijn waren opgetreden. In overleg met de vrouw en haar familie werd besloten tot palliatieve sedatie over te gaan.

Ondanks diepe sedatie bleef het braken gedurende de hele nacht voortduren. In overleg met de familie van de vrouw, het palliatieve team en de consulent besloot de arts de euthanasie op de reeds geplande datum alsnog uit te voeren. De arts had daarbij in aanmerking genomen dat het euthanasietraject reeds conform de zorgvuldigheidseisen was doorlopen en de vrouw gedurende de sedatie continu oncomfortabel was. De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.