Oordeel 2020-107, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing

Twee maanden voor het overlijden werd geconcludeerd dat er geen behandelalternatieven meer waren voor patiënt met COPD GOLD III, hulp bij zelfdoding.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd ruim tien jaar voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV. Ongeveer twee maanden voor het overlijden werd geconcludeerd dat er geen behandelalternatieven meer waren voor de man. De man kreeg overdag en in de nacht een maximale hoeveelheid extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte zijn benauwdheid onvoldoende. Ook het gebruik van sterke pijnstilling hielp hierin onvoldoende. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van de man bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid en uitputting. Hij was na de geringste inspanning ernstig benauwd. De man, die altijd een zelfstandige man was geweest, kon vrijwel niets meer en was hij volledig bedlegerig en zorgafhankelijk geworden. Dit was een gruwel voor hem. Hij leed onder het verlies van autonomie, het gebrek aan perspectief en hij vreesde een verdere toename van de benauwdheid. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Drie dagen voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man twee dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.