Oordeel 2019-129, kanker, NVO-melding, ODB, ziekbed van enkele jaren waarin veel behandelingen hebben plaatsgevonden, consulent stelt in eerste instantie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief (een zogenoemde oordeelbrief) op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, 30-40 jaar oud, werd vier jaar voor het overlijden borstkanker vastgesteld. Ondanks operatieve ingrepen, uitgebreide chemotherapie en bestraling werden twee jaar voor het overlijden uitzaaiingen in de hersenen en longen vastgesteld. De vrouw onderging meerdere (palliatieve) operaties aan de hersenen om uitzaaiingen te laten verwijderen. Echter, toen duidelijk werd dat er al snel weer een volgende operatie nodig was, wilde ze dat niet meer. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van de vrouw bestond uit functionele blindheid door de uitzaaiingen in de hersenen. Haar ogen namen nog waar, maar haar hersenen konden die informatie niet meer verwerken. Zij liep tegen deuren aan en kon niet meer eten met bestek. Daardoor was zij afhankelijk van anderen. De vrouw was zich daarvan pijnlijk bewust. Verder kon zij niet meer, zij was zeer vermoeid. Nadat zij halfzijdig verlamd was geraakt, vond zij dat geen kwaliteit van leven meer.

Al eerder had de vrouw – na een soortgelijke periode als gevolg van een hersenoperatie – aangegeven dat dit mee te moeten maken voor haar ondraaglijk lijden betekende. Zij was zich ervan bewust dat er geen perspectief op verbetering was, dat haar situatie alleen maar slechter zou worden. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Zij wilde graag zelf beslissen dat het niet meer ging. Zij wenste dan euthanasie om een lijdensweg die zij bij een van haar ouders had gezien te voorkomen. Haar naasten waren op de hoogte en steunden haar. Er was geen twijfel over haar wilsbekwaamheid. Een dag voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht de vrouw negen dagen voor de levensbeëindiging. Deze kwam tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan, omdat de vrouw op dat moment nog geen verzoek had. De dag voor het overlijden nam de arts telefonisch contact op met de consulent en deelde mee dat de vrouw nu om het verlenen van de euthanasie vroeg. De consulent gaf daarop in een aanvulling op het eerdere verslag aan dat daarmee aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.