Oordeel 2019-73, zorgvuldig, arts, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, zorgvuldigheidseisen algemeen

Chronisch pijnsyndroom, uitstel uitvoering euthanasie wegens geloofsovertuiging

Bij patiënte met een ondraaglijk chronisch pijnsyndroom leidde haar geloofsovertuiging tot een uitstel van de uitvoering van euthanasie. Na gesprekken met een geestelijk verzorger stond haar geloofsovertuiging uiteindelijk euthanasie niet meer in de weg. 

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, had sinds vijfendertig jaar voor het overlijden vele operaties ondergaan aan de lumbale en cervicale wervelkolom. Er traden meerdere complicaties op en de operaties hadden geen positief effect. Er was sprake van een failed back surgery syndroom. Tevens was er sinds jaren sprake van ernstige en progressieve polyneuropathie. Patiënte had daarnaast COPD en coxartrose.

Patiënte stond al jaren onder behandeling van pijnspecialisten. Zij had vele behandelingen tegen de pijn geprobeerd, zoals het hele protocol aan pijnmedicatie, psychosomatische fysiotherapie en begeleiding door een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater. De behandelingen hadden geen effect op de pijn en volgens de behandelend pijnspecialisten waren er wat pijnstilling betreft geen opties meer. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit chronische, allesoverheersende pijn, met name in rug, voeten en benen en toenemend in de handen. Zij werd vaak suf als gevolg van haar pijnmedicatie, waardoor zij niet meer in staat was een sociaal leven te leiden. Patiënte kon haar hobby's niet meer uitoefenen en was niet meer in staat te genieten van de dingen die voor haar het leven waardevol maakten. Zij was bedlegerig geraakt en was volledig afhankelijk van de zorg van anderen geworden. Zij leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie en het verlies van zelfstandigheid. Patiënte ervoer haar situatie als mensonwaardig en zinloos en gaf aan dat haar grens was bereikt. Zij was moegestreden.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts vond het verzoek van patiënte zeer invoelbaar, maar wilde niet overgaan tot uitvoering van de euthanasie, omdat zij zo nu en dan twijfel bespeurde bij patiënte ten aanzien van haar euthanasieverzoek. Vervolgens heeft patiënte zich aangemeld bij EE. Er hebben acht gesprekken plaats gevonden tussen arts en patiënte over euthanasie.

Direct tijdens het eerste gesprek, ongeveer een half jaar voor het overlijden, deed patiënte een daadwerkelijk verzoek tot uitvoering van de levensbeëindiging. Nadien heeft zij haar verzoek meerdere malen tegenover de arts herhaald. Ongeveer drie maanden voor het overlijden is het euthanasietraject tijdelijk stopgezet, vanwege twijfels bij patiënte over haar verzoek. Patiënte wilde wel door euthanasie komen te overlijden, maar was bang vanuit haar geloof hiervoor gestraft te worden.

Ter ontlasting van de thuissituatie werd patiënte tijdelijk opgenomen in een verpleeghuis. Zij voerde meerdere gesprekken met een geestelijk verzorger. Mede door deze gesprekken heeft zij haar angsten en twijfels los kunnen laten. Vanaf ongeveer anderhalve maand voor het overlijden voerde de arts nog twee gesprekken met patiënte. In beide gesprekken herhaalde zij haar verzoek om euthanasie. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde twee onafhankelijke SCEN-artsen als consulenten.

De eerste consulent bezocht patiënte ongeveer vier maanden voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De eerste consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de eerste consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Er was sprake van ondraaglijk lijden en een concrete euthanasiewens.

Na het bezoek van de eerste consulent werd het euthanasietraject tijdelijk stopgezet omdat patiënte twijfels kreeg door geloofsvragen. De tweede consulent bezocht patiënte drie weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De tweede consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de tweede consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Er was sprake van ondraaglijk lijden en een concrete wens tot euthanasie.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.