Oordeel 2014-37, arts, psychiatrisch, uitzichtloos enondraaglijk lijden

Bij patiënt, een man van 80-90 jaar, was sprake van een combinatie van geestelijke en lichamelijke klachten. Hij zag en hoorde slecht, er waren complicaties na een heupfractuur en hij had maagklachten. Er was sprake van beginnende cognitieve achteruitgang met woordvindstoornissen. Patiënt had een rigide persoonlijkheid en was erg eenzaam. Patiënt meldde zich bij de Stichting Levenseindekliniek (SLK) omdat de huisarts gezien de complexiteit niet wilde ingaan op het verzoek. Vier maanden voor de levensbeëindiging bezocht een verpleegkundige van de SLK patiënt. Arts en verpleegkundige betwijfelden daarna of kon worden gesproken over een medische grondslag voor het lijden van patiënt. Een geraadpleegde, onafhankelijke psychiater stelde vast dat er geen behandelmogelijkheden meer waren en dat er sprake was van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Mede gezien de lichamelijke problematiek van patiënt (een opeenstapeling van ouderdomsklachten) was de arts toen tot het inzicht gekomen dat er voldoende grondslag was om in te gaan op het verzoek. De arts kon tot de overtuiging komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en een vrijwillig en weloverwogen verzoek.