Oordeel 2022-016, zorgvuldig, huisarts, psychiatrische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

De patiënt zette zijn euthanasieverzoek dat hij al lang had aanvankelijk niet door, omdat hij zijn echtgenote ondersteunde als mantelzorger.

Patiënt had al langere tijd een verzoek om euthanasie, maar stelde de uitvoering uit vanwege de zorg voor zijn echtgenote. Patiënt uitte weliswaar een euthanasieverzoek vlak na het overlijden van zijn echtgenote, maar het was duidelijk dat hij dit niet in een opwelling deed.

Introductie van de casus

Patiënt, een man van tussen de 80-90 jaar, leed al sinds zijn tienerjaren aan recidiverende depressies. Gedurende vier decennia werd hij behandeld. Zijn depressieve periodes waren wisselend qua duur en ernst, maar hij was nooit geheel klachtenvrij geweest. Sinds drie jaar voor het overlijden duurden de depressieve perioden langer en gingen deze gepaard met angst- en paniekklachten.

Patiënt had al vele jaren een doodswens, die hij in het verleden met de arts had besproken. Een euthanasieverzoek zette hij toen echter niet door, omdat hij zijn echtgenote ondersteunde als mantelzorger. Zolang zij nog leefde, wilde hij er voor haar zijn. Een maand voor de uitvoering van de levensbeëindiging overleed de echtgenote van patiënt. Direct daarna werd de doodswens die hij al jaren had actueel en uitte hij een euthanasieverzoek tegenover de arts.

Patiënt voelde zich eigenlijk altijd somber. Iedere dag ervoer hij als een strijd om door te komen. Opstaan uit bed voelde al als een enorme barrière en andere activiteiten voelden voor hem volstrekt zinloos. Patiënt beleefde daar eigenlijk geen plezier aan. Hij had zich altijd redelijk staande weten te houden omwille van zijn echtgenote, maar nu zij was weggevallen hoefde hij het van zichzelf niet meer vol te houden. Hij was iedere kwaliteit van leven verloren en verlangde naar rust.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater voor een second opinion. De onafhankelijk psychiater onderzocht patiënt omstreeks twee maanden voor de uitvoering van de levensbeëindiging.

Als consulent raadpleegde de arts een onafhankelijk SCEN-arts, tevens psychiater. De consulent bezocht patiënt circa drie weken voor de uitvoering van de levensbeëindiging.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In de onderhavige melding kwam het euthanasieverzoek van de patiënt voort uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening. De arts dient dan met grote behoedzaamheid om te gaan met het euthanasieverzoek. Deze behoedzaamheid betreft in het bijzonder de volgende zorgvuldigheidseisen:

• de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL),
• de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL) en
• het ontbreken van een redelijke andere oplossing (artikel 2, eerste lid, onder d, WTL).

De arts dient in dergelijke gevallen, naast de reguliere consulent, een onafhankelijk psychiater te raadplegen die een oordeel geeft over de zorgvuldigheidseisen van het vrijwillig en weloverwogen verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing (zie EuthanasieCode 2018, pagina 40-41 of de herziene versie 2020, pagina 45).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en de mondelinge toelichting, voor zover relevant, overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek

Uitgesloten moet worden dat het oordeelsvermogen van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek is aangetast door de psychiatrische aandoening. De arts moet erop letten dat de patiënt er blijk van geeft relevante informatie te kunnen bevatten, ziekte-inzicht te hebben en consistent te zijn in zijn overwegingen. Zoals reeds aangegeven is de inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijk psychiater hierbij noodzakelijk. (EuthanasieCode2018, herziene versie 2020, pagina 44-45).

De commissie stelt vast dat de arts in het dossier heeft toegelicht waarom zij er van overtuigd was dat het verzoek van patiënt vrijwillig en weloverwogen was. Zij sprak al vele jaren met patiënt over zijn doodswens. Tijdens de gesprekken die zij met patiënt had gevoerd was patiënt steeds consistent geweest in zijn verzoek. Patiënt had met de arts besproken dat hij euthanasie wilde zodra zijn vrouw zou overlijden. De arts twijfelde niet aan de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek.

De commissie stelt voorts vast dat de arts de inbreng van de onafhankelijk psychiater heeft gevraagd onder andere ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van patiënt. Zij constateerde dat patiënt helder was en dat de oriëntatie en het geheugen ongestoord waren. Tijdens dit gesprek had patiënt al aangegeven dat hij euthanasie wilde zodra zijn vrouw zou overlijden. De stemming was wisselend normofoor-depressief. De onafhankelijk psychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

Tot slot constateert de commissie dat de consulent, tevens psychiater, ook concludeerde dat patiënt een vrijwillig en weloverwogen wens tot euthanasie uitte. Tijdens dit gesprek kon patiënt helder en consistent uitleggen waarom hij euthanasie wilde. Het overlijden van de echtgenote van patiënt had zijn euthanasieverzoek als het ware nog meer actueel gemaakt dan het al was. Hij achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de commissie dat de arts grote behoedzaamheid heeft betracht bij het vaststellen van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek van patiënt. De arts had geen twijfels gehad over de wilsbekwaamheid van patiënt. De commissie betrekt in haar oordeel dat de arts, geheel volgens de hierboven weergegeven opvatting, een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd die concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. De commissie weegt hierbij tevens mee, dat ook de consulent concludeerde dat patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek uitte. Het is voor de commissie vast komen te staan dat patiënt al ruim voordat zijn vrouw overleed een euthanasieverzoek had; het was niet zo dat patiënt zijn euthanasieverzoek in een opwelling had geuit. De commissie concludeert dan ook dat de psychiatrische problematiek van patiënt niet van invloed is geweest op de vrijwilligheid en weloverwogenheid van zijn verzoek.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt.

Uitzichtloos en ondraaglijk lijden en ontbreken redelijke andere oplossing

Uitzichtloos lijden en ontbreken redelijke andere oplossing

Nauwkeurig moet worden onderzocht of er nog behandelalternatieven zijn. Wijst de patiënt een redelijk alternatief af, dan zal niet gesproken kunnen worden van uitzichtloos lijden. Het is echter niet zo dat een patiënt alle nog denkbare behandelingen moet ondergaan. Zoals reeds aangegeven, is de inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijk psychiater hierbij noodzakelijk. (EuthanasieCode2018, herziene versie 2020, pagina 45).

Het is de commissie uit het dossier duidelijk geworden dat patiënt in de loop der jaren uitgebreide medicamenteuze en psychotherapeutische behandelingen had ondergaan. Tevens werd hij behandeld met elektroconvulsietherapie. Volledige remmissie van de depressieve klachten werd echter nooit bereikt.

De arts concludeerde dat patiënt jarenlang in behandeling was geweest zonder blijvende vermindering van zijn lijdensdruk. Zij was er daarom van overtuigd dat het lijden van patiënt uitzichtloos was en er geen redelijke andere oplossing was.

De door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater onderschreef de gestelde diagnose. Zij constateerde dat patiënt geheel volgens protocol was behandeld, zonder dat duidelijke verbetering van de stemmingsklachten was opgetreden. Volgens de onafhankelijk psychiater resteerden enkel nog experimentele behandelopties, maar daarvan zag patiënt weloverwogen af.

Tot slot stelt de commissie vast dat de consulent, tevens psychiater, eveneens concludeerde dat het lijden voor patiënt uitzichtloos was en dat er geen mogelijkheden meer waren om dit lijden te verlichten. Theoretisch gezien was er nog een experimentele behandeling mogelijk, maar afgezien van het feit dat patiënt niet meer gemotiveerd was voor een nieuwe behandeling, zou een dergelijke behandeling vele maanden duren en het resultaat daarvan onzeker zijn. Hij achtte het daarmee geen redelijk alternatief. Gezien de zeer lange voorgeschiedenis van recidiverende depressieve klachten was niet te verwachten dat met de huidige medicatie of spontaan nog verbetering op zou treden.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de commissie dat de arts ook ten aanzien van het vaststellen van de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van redelijke andere alternatieven de bedoelde grote behoedzaamheid in acht heeft genomen. Immers, de arts heeft dit in het modelverslag toegelicht en onderbouwd. Tevens heeft de arts een onafhankelijk psychiater geraadpleegd, die concludeerde dat het lijden van patiënt uitzichtloos was en dat een redelijke andere oplossing ontbrak. Daarbij weegt de commissie mee dat de arts in zijn bevindingen werd gesteund door de consulent, tevens psychiater. Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat het lijden van patiënt uitzichtloos was en dat er geen redelijke andere oplossing was voor de situatie waarin hij zich bevond.

Ondraaglijk lijden

De commissie is van oordeel dat de ondraaglijkheid van het lijden van patiënt zoals beschreven in de stukken en hiervoor opgenomen onder "Introductie van de casus" voldoende duidelijk is geworden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat alle bij de casus betrokken artsen ervan overtuigd waren dat het lijden voor deze patiënt ondraaglijk was. De commissie zal dat dan ook niet nader motiveren.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat bij deze patiënt sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Voorts is de commissie van oordeel dat de arts samen met de patiënt tot de overtuiging kon komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was.

Overige zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts de patiënt voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.