Oordeel 2019-32, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing

Ziekte van Lyme

Patiënt leed ondraaglijk door de gevolgen van de ziekte van Lyme. Geen enkele interventie had enig soelaas gebracht.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 60-70 jaar, was bekend met een vergevorderd stadium van de ziekte van Lyme met ernstige cardiomyopathie en neuropathie. Hij had alle mogelijke behandelingen ondergaan en maakte gebruik van verschillende hulpmiddelen waaronder een traplift en een rolstoel.

Het lijden van patiënt bestond uit chronische pijn en mobiliteitsverlies ten gevolge van gewrichts- en spierklachten alsmede chronische vermoeidheid. Uit alle macht probeerde hij deel te nemen aan het gezinsleven en het maatschappelijk leven, maar dat lukte hem steeds minder goed. Patiënt was niet meer in staat om met de beperkingen om te gaan. Hij leed onder de gedwongen inactiviteit, het vooruitzicht van aftakeling en de uitzichtloosheid van de situatie.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts kon het verzoek om levensbeëindiging vanwege de complexiteit van de casus niet honoreren. Daarna wendde patiënt zich ongeveer twee en een halve maand voor de levensbeëindiging tot de SLK.

De arts heeft drie keer met patiënt gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer anderhalve maand voor de levensbeëindiging plaats. Gedurende het tweede gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. In het daaropvolgende gesprek heeft hij het verzoek tegenover de arts herhaald.

Op basis van de gesprekken en de stukken van de psycholoog, waarin was opgenomen dat er geen sprake was van een psychologische stoornis, was de arts ervan overtuigd dat patiënt zich bewust was van de strekking van het verzoek om levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van de ondraaglijkheid en de uitzichtloosheid van het lijden overweegt de commissie het volgende. Gelet op het feit dat de ziekte van Lyme tot ernstige cardiologische en neurologische afwijkingen had geleid, patiënt (tevergeefs) allerlei behandelingen had ondergaan, verschillende hulpmiddelen had gebruikt en hij zich uiteindelijk moegestreden voelde, is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Voorts is de commissie gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.