Oordeel 2020-31, zorgvuldig, huisarts, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing

Euthanasieverzoek na overlijden echtgenoot, staken behandeling

Patiënte en haar man leidden een leven waarin zij volledig afhankelijk waren van elkaar. Zij leden beide nagenoeg ondraaglijk, maar hielden het leven vol voor elkaar. Zij gaven steeds aan gelijktijdig te willen sterven en begraven te worden. Na het plotselinge overlijden van haar man besloot patiënte met nierdialyse te stoppen, zich niet realiserend dat het overlijden dan nog dagen tot weken op zich kon laten wachten. Patiënte uitte toen een concreet verzoek en zij overleed twee dagen later.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, was sprake van diabetes mellitus en nierinsufficiëntie. Een niertransplantatie tien jaar voor haar overlijden was niet succesvol en patiënte was afhankelijk van dialyse. Vier jaar voor haar overlijden was patiënte blind geworden en er was sprake van toenemende vermoeidheid. Bovendien dreigde amputatie van een aantal tenen. Patiënte werd deels verzorgd door haar echtgenoot, die zelf ook lichamelijke beperkingen had. Toch verzorgde hij haar zo goed hij kon. Toen hij kwam te overlijden, stond voor patiënte vast dat zij niet langer wilde leven.

Patiënte had eerder met de arts uitgebreid over haar wens om te overlijden gesproken. Twee dagen voor haar overlijden verzocht patiënte om daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie.

De arts heeft de levensbeëindiging uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In artikel 2, eerste lid, onder a van de WTL is onder meer bepaald dat een verzoek om euthanasie weloverwogen moet zijn. Dat betekent dat de patiënt een zorgvuldige afweging heeft gemaakt op basis van voldoende informatie en een helder ziekte-inzicht. Het mag niet gaan om een verzoek dat in een opwelling is gedaan.

In de EuthanasieCode 2018 (pagina 24 e.v.), is voorts met betrekking tot het ontbreken van een redelijke andere oplossing (artikel 2, eerste lid, onder b WTL) opgenomen dat de arts met de patiënt tot de overtuiging moet komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is. Deze zorgvuldigheidseis, die gezien moet worden in relatie tot de uitzichtloosheid van het lijden, houdt verband met het ingrijpende en onomkeerbare karakter van euthanasie. Als er minder ingrijpende manieren zijn om het ondraaglijk lijden van de patiënt weg te nemen of wezenlijk te verminderen, behoort daaraan de voorkeur te worden gegeven.

De vraag of er sprake is van redelijke andere oplossingen moet worden beoordeeld in het licht van de diagnose en prognose. Het gaat bij deze zorgvuldigheidseis om een overtuiging van arts en patiënt gezamenlijk. Dit betekent dat de beleving en de wensen van de patiënt een belangrijke rol spelen. Er is sprake van een alternatief voor euthanasie als er een reële, en voor de patiënt redelijke, uitweg is om het lijden te verzachten of weg te nemen (daarbij hoeft het niet alleen om een medische interventie te gaan).

Op basis van het bovenstaande wordt in het bijzonder overwogen of voldaan is aan de volgende zorgvuldigheidseisen:

  • Het vrijwillig en weloverwogen verzoek
  • Het uitzichtloos lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Zorgvuldigheidseis weloverwogen verzoek en uitzichtloos lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

De echtgenoot van patiënte leed aan een progressieve aandoening. Hun huwelijk was gekenmerkt door de nauwe relatie die zij met elkaar hadden gehad. Wederzijds hulp en steun verlenend, daarin mede gefaciliteerd door hun naasten, hadden zij ondanks hun lichamelijk beperkingen met elkaar een rijk leven geleid. Patiënte zei daarover: 'samen zijn wij één'. Zonder hulp van haar echtgenoot zou patiënte zijn aangewezen op de hulp van derden. Toen haar echtgenoot circa vier maanden voor het overlijden van patiënte zijn eigen euthanasietraject (bij een andere arts) in gang zette, besprak zij met de arts de mogelijkheden om haar eigen leven te beëindigen op het moment van zijn overlijden door de nierdialyse te staken.

Vier dagen voor haar eigen overlijden, overleed de echtgenoot van patiënte spontaan. Zoals eerder in overleg met de arts was besloten, werd de dialyse stopgezet. Toen patiënte zich realiseerde dat haar overlijden op die manier nog één of twee weken kon uitblijven en zij bovendien mogelijk tijdens de uitvaart van haar echtgenoot in een comateuze toestand zou verkeren, verzocht patiënte twee dagen na het stoppen van de dialyse om euthanasie. Zij wilde bij volle bewustzijn overlijden.

Indien zich omstreeks het uitspreken van een euthanasiewens een belangrijke levensgebeurtenis heeft voorgedaan, zoals het overlijden van de wederhelft, is het raadzaam zijn om na te gaan of, en zo ja, in welke mate die gebeurtenis het euthanasieverzoek heeft beïnvloed en of er redelijke manieren zijn om die invloed te verminderen.

Uit de stukken in het dossier en de overwegingen van de arts blijkt dat sprake was van een bijzondere relatie tussen patiënte en haar echtgenoot, die in het teken had gestaan van wederzijdse zorg en ondersteuning. Zij had goed nagedacht over de situatie die zou ontstaan wanneer zij alleen achterbleef. Dat patiënte dan voor haar zorg in overwegende mate afhankelijk zou worden van derden en hoogstwaarschijnlijk uit haar vertrouwde omgeving zou moeten verhuizen, was voor haar onacceptabel. Patiënte kon haar keuze volgens de arts goed beargumenteren tijdens de gesprekken die zij met elkaar voerden. Zij had bovendien uiting gegeven aan de wens te overlijden door de dialysebehandeling te staken.

De commissie is dan ook van oordeel dat de arts redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en dat het lijden van patiënt uitzichtloos was en dat er geen redelijke andere oplossing meer voorhanden was.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.