Oordeel 2022-101, zorgvuldig, huisarts, kanker, onafhankelijke arts geraadpleegd.

Consulent staat als patiënt ingeschreven in praktijk van de arts.

De arts en de consulent hebben aangegeven dat de consulent patiënt is in de groepspraktijk van de arts. Tot op heden is er geen arts-patiënt relatie geweest tussen de arts en de consulent. Dit werd van beide kanten strikt gescheiden gehouden. De commissie heeft zich afgevraagd of de consulent en de arts voldoende onafhankelijk zijn van elkaar. Op de website van de RTE zijn de oordelen met nummers 2020-151, 2021-71, 2021-142 en 2022-052 gepubliceerd, waarin de relatie tussen arts en consulent wordt beoordeeld. In deze meldingen was sprake van een situatie waarin de consulent als patiënt stond ingeschreven in de praktijk van de arts. De commissie overweegt dat de consulent in deze casus ook als patiënt staat ingeschreven in de groepspraktijk van de arts. Het verschil tussen deze situatie en de in de eerdere jurisprudentie beschreven situaties is dat de consulent geen patiënt is van de arts: de consulent staat niet ingeschreven bij de arts, en is nooit door de arts behandeld. Daarbij verklaart de arts nadrukkelijk dat zij een arts-patiënt relatie zeer bewust vermijden, en verklaart de consulent dat er geen sprake is van enige betrokkenheid of contact in het kader van het ingeschreven staan in de groepspraktijk. Onder genoemde omstandigheden zijn de arts en de consulent, naar het oordeel van de commissie, voldoende onafhankelijk ten opzichte van elkaar. De commissie concludeert dat de arts heeft voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, werd bijna anderhalf jaar voor het overlijden een oesophaguscarcinoom vastgesteld. Twee maanden voor het overlijden bleek sprake van lokale progressie met een klein abces bij de slokdarm. Uiteindelijk werd ook een fistel tussen oesofagus (slokdarm) en trachea (luchtpijp) geconstateerd.

Door het fistel liep het eten en drinken (deels) in de luchtpijp met hevige hoestbuien en het gevoel te stikken tot gevolg. Sondevoeding gaf weinig verlichting omdat dit ook omhoog kwam waardoor patiënte zich regelmatig verslikte. Zij leed onder de onvoorspelbaarheid van het verslikken en de daarbij behorende hevige lichamelijke reactie. Patiënte had daarbij het gevoel te stikken en deze momenten namen gaandeweg toe. Door haar lichamelijke toestand was patiënte ernstig vermagerd en volledig uitgeput. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Twee dagen voor het overlijden verzocht zij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De arts raadpleegde een SCEN-arts als consulent. De consulent bezocht patiënte twee dagen voor het overlijden.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus is als consulent een SCEN-arts geraadpleegd, die als patiënt staat ingeschreven in de groepspraktijk van de uitvoerend arts. Om die reden zal de commissie nader overwegen over de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste één onafhankelijke arts (artikel 2, eerste lid, onder e, Wtl).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt. 

Het raadplegen van ten minste één, andere onafhankelijke arts

De arts behoort voorafgaand aan de uitvoering van de euthanasie ten minste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die de patiënt ziet en beoordeelt of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a tot en met d, Wtl. De wet spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Daarom is van belang dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de arts en de patiënt, en dat ook de arts in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de consulent. De vereiste onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van de arts houdt in dat er geen persoonlijke, organisatorische, hiërarchische of financiële relatie bestaat. Zo komt bijvoorbeeld een praktijkgenoot, een medelid van een maatschap, een familielid of een arts die in een al dan niet financiële afhankelijkheidsrelatie staat tot de consultvragende arts (zoals een arts-assistent), niet in aanmerking om als consulent op te treden. Ook een consulent die arts of patiënt is van de uitvoerend arts komt hiervoor niet in aanmerking (...) (zie EuthanasieCode 2022, pagina 32).

De commissie stelt vast dat de arts in zijn verslag over de onafhankelijkheid van de consulent het volgende heeft aangegeven: “De consulent is patiënt in onze groepspraktijk. Eén van mijn collega's is zijn vaste huisarts. Tot op heden is er geen arts-patiënt relatie tussen ons geweest, en dit wordt van beide kanten ook strikt gescheiden gehouden”. Ik ken de consulent in hoedanigheid als SCEN-arts van een eerdere euthanasie.”

De consulent heeft in zijn verslag vermeld: “De consultvragend arts ken ik alleen van een vorige SCEN-consultatie en de patiënte is mij onbekend. De consultvragend arts zit in dezelfde groepspraktijk als mijn eigen huisarts, maar daarmee eindigt iedere betrokkenheid en contact. Ik voel mij daarom geheel onafhankelijk om deze consultatie te doen.”

De commissie heeft zich afgevraagd of de consulent en de arts voldoende onafhankelijk zijn van elkaar. Op de website van de RTE zijn de oordelen met nummers 2020-151, 2021-71, 2021-142 en 2022-052 gepubliceerd, waarin de relatie tussen arts en consulent wordt beoordeeld. In deze meldingen was sprake van een situatie waarin de consulent als patiënt stond ingeschreven in de praktijk van de arts. De commissie overweegt dat de consulent in deze casus ook als patiënt staat ingeschreven in de groepspraktijk van de arts. Het verschil tussen deze situatie en de in de eerdere jurisprudentie beschreven situaties is dat de consulent geen patiënt is van de arts: de consulent staat niet ingeschreven bij de arts, en is nooit door de arts behandeld. Daarbij verklaart de arts nadrukkelijk dat zij een arts-patiënt relatie zeer bewust vermijden, en verklaart de consulent dat er geen sprake is van enige betrokkenheid of contact in het kader van het ingeschreven staan in de groepspraktijk.

Onder genoemde omstandigheden zijn de arts en de consulent, naar het oordeel van de commissie, voldoende onafhankelijk ten opzichte van elkaar.

De commissie concludeert dat de arts heeft voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.

Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.