Oordeel 2019-20, zorgvuldig, huisarts, psychiatrische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing

Huisarts heeft gehandeld conform EuthanasieCode 2018

De huisarts heeft conform de EuthanasieCode 2018 gehandeld door bij een euthanasieverzoek van een patiënt met een psychiatrische aandoening, naast een onafhankelijke SCEN-arts, een onafhankelijke psychiater te raadplegen. Er is in casu niet daarnaast nog een SCEN-arts tevens psychiater geraadpleegd, zoals voorgeschreven in de NVvP richtlijn 2018. De commissie hanteert bij toetsing de Wtl, jurisprudentie en de daaruit afgeleide EuthanasieCode 2018.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 40-50 jaar, leed sinds ongeveer twintig jaar voor het overlijden aan psychische klachten, voornamelijk depressies. In de loop der jaren is voorts de diagnose borderline en later de diagnose autisme gesteld. Daarnaast had patiënt een alcoholprobleem.

Patiënt is door verschillende psychotherapeuten en psychiaters behandeld. Zo is hij behandeld met diverse soorten antidepressiva, antipsychotica en heeft hij in totaal meer dan 60 ECT-behandelingen ondergaan. Ook heeft hij ambulante en klinische behandeling voor zijn alcoholverslaving gehad, individuele psychotherapie en cognitieve gedragstherapie voor zijn depressie en psychotherapie voor zijn impulscontrole gevolgd. Dit alles had geen positief effect. Patiënt deed meerdere suïcidepogingen. Genezing was niet mogelijk.

Het lijden van patiënt bestond uit pijn en verdriet, wat hij de hele dag ervaarde. Hij voelde zich eenzaam en kwam nauwelijks de deur uit. Hij voelde zich leeg en gevoelloos. Voorts was hij opstandig, schreeuwde en huilde hij veel. Als gevolg van de ECT-behandelingen was er sprake van geheugenverlies.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

Een door de arts geraadpleegde onafhankelijke psychiater concludeerde, twee weken voor het overlijden, dat patiënt conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) was behandeld voor zijn depressie, alleen was patiënt nog niet behandeld met een MAO-remmer. Desondanks concludeerde de onafhankelijke psychiater dat patiënt als uitbehandeld kon worden beschouwd ten aanzien van de depressieve klachten.

Patiënt leed het meest onder de depressieve klachten, waardoor psychotherapie voor de persoonlijkheidsproblematiek niet tot substantiële verbetering zou leiden. De alcoholproblematiek was secundair aan de depressie en de persoonlijkheidsproblematiek.

Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Zes maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Sindsdien praatte de arts en patiënt wekelijks over het verzoek. De arts constateerde dat er geen sprake was van twijfel bij patiënt en dat hij een consistent verzoek tot euthanasie uitte.

Voornoemde onafhankelijke psychiater was van oordeel dat patiënt, ondanks de depressie, in staat was om tot een reële afweging te komen van zijn belangen. Patiënt werd wilsbekwaam geacht ten aanzien van zijn verzoek tot euthanasie. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ruim een week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Patiënt kon de consulent goed duidelijk maken dat hij zijn euthanasieverzoek goed doordacht had. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasiewens. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie stelt vast dat in de EuthanasieCode 2018 in paragraaf 4.3 is vastgelegd dat een arts in het geval een euthanasieverzoek voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.

Terzijde wordt opgemerkt dat in de NVvP richtlijn 'Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis' van 2018 is vastgelegd dat indien een arts zelf geen psychiater is, deze altijd een psychiater die tevens de SCEN-opleiding heeft voltooid dient te raadplegen.

In een eerder stadium dient een arts een second opinion aan een onafhankelijke deskundige psychiater te hebben gevraagd, waarbij de onafhankelijke psychiater een oordeel heeft gegeven over de resterende behandelmogelijkheden, diagnose(n) en zo mogelijk de wilsbekwaamheid van patiënt(e), zo blijkt uit de richtlijn.

Bij voorkeur dient de onafhankelijke psychiater specifieke deskundigheid te hebben over de stoornis van de patiënt.
Hiermee heeft de NVvP een norm geïntroduceerd die verder strekt dan die welke de toetsingscommissies op basis van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, de jurisprudentie en de daaruit afgeleide EuthanasieCode 2018 bij hun toetsing hanteren.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid en conform hetgeen is vastgelegd in de EuthanasieCode 2018 heeft gehandeld. De arts heeft een onafhankelijke psychiater geraadpleegd welke constateerde dat patiënt als psychiatrisch uitbehandeld kon worden beschouwd.

Voorts achtte de onafhankelijke psychiater patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. De commissie neemt voorts mee dat de arts met de behandelaren van patiënt heeft gesproken, zij waren van mening dat een MAO-remmer nog geprobeerd diende te worden. Echter, de onafhankelijke psychiater als ook de bij de ECT-behandelingen betrokken psychiater zagen dat niet als een redelijk behandelalternatief.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie aldus van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.