Oordeel 2014-03, huisarts, dementie / alzheimer, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Patiënt, een man van 80–90 jaar, kreeg geheugenproblemen en ging het laatste jaar vooral in cognitief opzicht verder achteruit. Er bestond geen twijfel over zijn wilsbekwaamheid. De arts, een huisarts, kon op grond van onderzoeksresultaten en eigen waarnemingen aan de hand van de NHG-Standaard Dementie tot de overtuiging komen dat patiënt aan lichte dementie leed. Patiënt, een hoogopgeleide man die gewend was op zeer hoog cognitief niveau te functioneren, leed vooral onder het verlies van grip op zijn geestelijke vermogens en de angst voor verdere aftakeling. Hij schaamde zich en maakte op de arts een radeloze, paniekerige indruk. De arts kon in redelijkheid tot de overtuiging komen dat dit lijden voor deze patiënt, gezien diens geschiedenis en persoonlijkheid, ondraaglijk was. De arts heeft voor de commissie voorts aannemelijk gemaakt dat het lijden van patiënt niet kon worden verlicht door psychosociale interventies. Nu sprake was van ondraaglijk lijden met een medische grondslag, was klaar-met-leven-problematiek niet aan de orde.