Oordeel 2019-30, zorgvuldig, arts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Cognitieve achteruitgang bij beginnende dementie, onafhankelijk psychiater geraadpleegd

Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij beginnende dementie. In de oriënterende fase is een onafhankelijk psychiater geraadpleegd. De arts en de consulent hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt, mede op basis van een oordeel van een onafhankelijk psychiater.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 80-90 jaar, was bekend met de ziekte van Alzheimer. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit de achteruitgang van het geestelijke vermogen. Hij vond het verschrikkelijk dat hij niet meer in staat was een steunpilaar voor anderen te zijn. Patiënt leed onder het verlies van autonomie en het verlies van waardigheid, alsmede de uitzichtloosheid van de situatie. Hij was op de hoogte van de vooruitzichten van de ziekte, omdat hij lange tijd als medisch professional had gewerkt en verschillende (reeds overleden) familieleden aan de ziekte hadden geleden. Hij wilde verdere aftakeling niet meemaken.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts kon het verzoek vanwege de beëindiging van haar werkzaamheden niet honoreren. Daarna wendde patiënt zich ongeveer vier en een halve maand voor de levensbeëindiging tot de SLK.

De arts heeft vijf keer met patiënt gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer drie en een halve maand voor de levensbeëindiging plaats. Gedurende het eerste gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. In de daaropvolgende gesprekken, alsmede vlak voor de uitvoering, heeft hij het verzoek tegenover de arts herhaald.

Ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging vond een psychiatrisch onderzoek plaats. Uit het onderzoek volgde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van het verzoek om levensbeëindiging.

Op basis van de gesprekken en de resultaten van het voornoemde onderzoek was de arts ervan overtuigd dat patiënt zich bewust was van de strekking van het verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt.

Ook vermeldde de consulent dat patiënt op de hoogte was van de onomkeerbaarheid van de inwilliging van het verzoek. Hij was wilsbekwaam ten aanzien van het verzoek. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van beginnende dementie van de arts wordt gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van patiënt.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënt met beginnende dementie twijfelde de arts niet aan diens wilsbekwaamheid en kon de arts ervan overtuigd zijn dat er bij patiënt sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

De arts heeft naast de onafhankelijke consulent ook een onafhankelijke deskundige geraadpleegd, die vanuit zijn kennisgebied zijn visie ten aanzien van de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek met argumenten heeft onderbouwd. De arts werd door de onafhankelijke deskundige tevens bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.