Dementie

Bij patiënten met dementie is er aanleiding met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan.

Onderstaande recent gepubliceerde oordelen illustreren hoe de arts met deze extra behoedzaamheid te werk is gegaan.

Oordeel 2019-36: cognitieve achteruitgang bij dementie en fysieke aftakeling door stapeling ouderdomsaandoeningen
De commissie stelt vast dat de arts patiënte een half jaar voor het overlijden viermaal bezocht. Omdat de arts, mede op basis van het verslag van de geraadpleegde consulent en haar collega SCEN-arts, vaststelde dat patiënte uiteindelijk toch geen concreet verzoek uitte en hij twijfels had over haar wilsbekwaamheid terzake werd de procedure afgesloten. Hierna heeft de arts na de hernieuwde aanmelding van patiënte opnieuw driemaal met haar gesproken. Nadat hij had vastgesteld dat patiënte dit keer wel helder en consistent was in haar verzoek en de reikwijdte ervan overzag heeft hij opnieuw een onafhankelijke consulent geraadpleegd. Deze consulent bevestigde de arts in het oordeel dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

Daarnaast heeft de arts ook een onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde geraadpleegd, die vanuit haar kennisgebied haar visie heeft gegeven over de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar verzoek. De arts werd ook door de onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde bevestigd in het oordeel dat patiënte wilsbekwaam was.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts met grote behoedzaamheid te werk is gegaan. Na zijn aanvankelijke twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënte heeft hij – naast het raadplegen van een consulent – de wilsbekwaamheid van patiënte nog extra laten toetsen door de onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde. Hiermee is de arts tot de overtuiging kunnen komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte. De commissie is op basis van de door de arts overgelegde gegevens voorts van oordeel dat hij in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat patiënte uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van de stapeling van ouderdomsaandoeningen, waaronder dementie.

Oordeel 2019-62: eerste consulent twijfelde over wilsbekwaamheid
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënt met beginnende dementie twijfelde de arts niet aan diens wilsbekwaamheid en kon de arts ervan overtuigd zijn dat er bij patiënt sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

De arts heeft twee onafhankelijke consulenten geraadpleegd, die beiden tevens deskundige zijn op het gebied van dementie. De eerste consulent meende dat nog niet was voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en adviseerde de arts patiënt opnieuw te laten beoordelen door de behandelend klinisch geriater. In het onderzoek dat de klinisch geriater vervolgens op verzoek van de arts verrichte, zijn de door de eerste consulent geformuleerde vragen beantwoord.

Daarop heeft de arts de tweede consulent geraadpleegd, die vanuit zijn kennisgebied zijn visie ten aanzien van (onder meer) de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek (en het lijden) met argumenten heeft onderbouwd. Na het gesprek met patiënt concludeerde de tweede consulent, mede op basis van de bevindingen van de behandelend klinisch geriater, dat voldaan was aan de zorgvuldigheidseisen. De arts werd door de tweede SCEN-arts, tevens deskundige op het gebied van dementie bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Lees meer in de EuthanasieCode 2018: patiënten met dementie